RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers : 09.757.244/04
09.926.081/01 (vord.TUL.)
's-Gravenhage, 24 maart 2005.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam penitentiaire inrichting].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 maart 2005.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouwen mr. J.A. van den Bosch en mr. L.E. van der Leeuw, advocaten te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. I.C.M.E. Meissen heeft gevorderd dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding onder 1. als 1e cumulatief/alternatief en onder 2. telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerp -hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C. aan dit vonnis is gehecht- onder verdachte inbeslaggenomen telefoon, de jas en de schoenen zullen worden teruggegeven aan verdachte.
Voorts heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte
bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 26 maart 2002 is veroordeeld,
te weten 2 weken gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.236,95.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van genoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeel[slachtoffer 1].
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Overweging met betrekking tot het bewijs.
Met betrekking tot het onder 1. telastgelegde feit zijn door de verdachten [medev[medeverdachte] en
[v[Verdachte] wisselende verklaringen afgelegd omtrent de gebeurtenissen op 7 januari 2004 in de woning [adres slachtoffers] en het aandeel van de beide verdachten daarin.
De rechtbank is van oordeel dat, wat er ook moge zijn van de inhoud van deze verklaringen,
uit die inhoud en de inhoud van andere processtukken alsmede uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat verdachten [medeverdachte] en [Verdachte] tevoren een plan tot beroving hebben gemaakt, waarbij misschien ‘iemand kapot zou worden geslagen’.
Voorts is komen vast te staan dat beide verdachten reeds op 6 januari 2004 naar genoemde woning zijn gegaan met als “smoes” om voorbereidende gesprekken met betrekking tot een huwelijk tussen de dochter van [medeverdachte] en de zoon van [slachtoffer 1] met de latere slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te voeren. Hierbij heeft [medeverdachte] de verdachte [Verdachte] bij de slachtoffers geïntroduceerd als zijn zoon. Op het moment dat een derde (een persoon werkzaam als thuishulp) in de woning verscheen, zijn de verdachten ijlings uit de woning vertrokken.
Op 7 januari 2004 zijn verdachten wederom in de ochtenduren naar de woning van het slachtoffer [slachtoffer 2] (Retiefstraat 48) gegaan, waar ook [slachtoffer 1] verbleef.
Blijkens verklaringen van [Verdachte] is hij met [medeverdachte] meegegaan omdat hij van mening was dat aldaar door hem ‘voordeel te behalen was’ en dat hij het geld wel kon gebruiken.
In de woning heeft [medeverdachte] een keukenmes gepakt en hij heeft hierna geweld gebruikt tegen het slachtoffer [slachtoffer 1]. [Verdachte] heeft verklaard hiervan getuige te zijn geweest, doch heeft niets ondernomen teneinde dit geweld te verhinderen. Evenmin heeft [Verdachte] zich van dit geweld gedistantieerd of heeft [Verdachte] (die in bezit was van een werkende mobiele telefoon) telefonisch hulp gezocht. Dit heeft hij ook niet gedaan toe het slachtoffer [slachtoffer 2] weerloos op de grond lag.
Sterker nog, blijkens zijn eigen verklaring heeft [Verdachte] aan [medeverdachte] een sjaal uit de kast aangereikt om het slachtoffer [slachtoffer 2] vast te binden, dit slachtoffer met een sjaal aan armen en benen vastgebonden en heeft hij de woning doorzocht naar geld en waardevolle goederen.
Tijdens zijn verblijf in de Retiefstraat 48 heeft [Verdachte] voortdurend zwarte wollen handschoenen gedragen, terwijl [medeverdachte] latex handschoenen droeg. Hiervoor heeft verdachte geen geloofwaardige verklaring kunnen geven. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte aldus heeft geprobeerd geen sporen achter te laten.
Op grond van deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte en zijn mededader opzettelijk en met voorbedachte raad hebben gehandeld.
De verdachten zijn geruime tijd in de woning aanwezig geweest en hebben doelbewust de beide slachtoffers met toepassing van extreem geweld om het leven gebracht.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] is met een deegroller op het hoofd geslagen en gewurgd.
Het slachtoffer [slachtoffer 2] is met tierips, touw en sjaals vastgebonden en vervolgens ook –nadat haar vele malen de neus en mond waren dichtgehouden- gewurgd. Hieruit blijkt dat beide verdachten doelbewust hebben gehandeld en dat zij de tijd hebben gehad zich te beraden op de te nemen of de genomen besluiten om beide slachtoffers van het leven te beroven.
Verdachten hebben alle gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven.
Derhalve heeft verdachte zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan medeplegen van moord op zowel [slachtoffer 1] als op [slachtoffer 2].
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1. als 1e cumulatief/alternatief en onder 2. telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander persoon een plan opgevat om vrijwel weerloze slachtoffers te beroven, waarbij tevoren op de koop werd toegenomen dat bij deze beroving fatale gevolgen voor de slachtoffers zouden optreden. Verdachte heeft daartoe, onder gebruikmaking van valse voorwendselen, tweemaal in de woning van de slachtoffers afgesproken.
Bij de tweede ontmoeting heeft verdachte samen met de mededader de slachtoffers in hun woning, een plaats waar zij veilig dachten te zijn, op gruwelijke wijze van het leven beroofd. Tijdens en na de gewelddadigheden hebben verdachte en zijn mededader de woning doorzocht waarbij er geld en sieraden zijn weggenomen. Door genoemde feiten is de rechtsorde in hoge mate geschokt en is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden, de kennissen en de buurtbewoners van de slachtoffers. Tevens versterken de feiten de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Tevens heeft verdachte, uit financieel oogmerk en onder gebruikmaking van manipulatieve handelingen, een jong en kwetsbaar meisje in een van verdachte afhankelijke positie gebracht en haar bewogen tot het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling.
De rechtbank heeft gelet op het op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister, waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld terzake van geweldsdelicten. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het rapport van C.M. van Deutekom, psycholoog en van W. Malkus, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, van 10 december 2004.
Genoemde gedragsdeskundigen hebben bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken geconstateerd waarin onder meer een zwakke identiteit en een gebrekkige gewetensontwikkeling op de voorgrond staan. Ook zijn intellectuele vermogens zijn beperkt. Onder druk moet verdachte geacht worden op zwakbegaafd niveau te functioneren.
De gedragsdeskundigen hebben geen duidelijk verband tussen de geconstateerde scheefgroei in de karakterontwikkeling van verdachte en het hem onder 1. telastgelegde feit kunnen aantonen. Zijn beperkte intellectuele vermogens en de zwakke persoonlijkheidsstructuur hebben naar hun mening gemaakt dat verdachte de reikwijdte van het plan niet in alle consequenties heeft kunnen overzien en zij achten hem daarom enigszins verminderd toerekeningsvatbaar voor voornoemd feit.
Bij gebreke van een aanmerkelijk verband tussen de persoonlijkheidsstoornis van verdachte en de hem telastgelegde feiten kunnen de gedragsdeskundigen geen inschatting maken van de recidivegevaarlijkheid voortvloeiend uit die stoornis. In de toekomst zal verdachte in hoge mate in vrijheid zijn wil kunnen bepalen om al dan niet deel te nemen aan eventueel hernieuwd delictgedrag. Zij menen dat een behandeling in een strafrechtelijk kader daarop geen overwegende invloed zal hebben. De gedragsdeskundigen onthouden zich derhalve van het geven van een strafadvies tot behandeling van de verdachte.
Met betrekking tot het door de raadslieden aangevoerde strafmaatverweer dat ten aanzien van verdachte –samengevat- een persoonsgebonden psychische overmacht zou gelden overweegt de rechtbank dat dit geen steun vindt in de rapportage van het Pieter Baan Centrum.
De rechtbank acht –gelet op het vorenstaande- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden en zal dienovereenkomstig beslissen.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 5, te weten een telefoontoestel, merk Sagem, drie paar schoenen, een jas, een paar schoenen, merk Puma en een paar bruine schoenen, merk Timberland.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te '[adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.236,95.
Deze vordering, welke betrekking heeft op het onder 1. telastgelegde feit en de kosten tengevolge van de begrafenis inhoudt, is door de verdediging niet weersproken en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd.
De rechtbank stelt vast dat deze vordering niet is gestaafd door facturen of betalingsbewijzen.
Derhalve zal worden volstaan met toewijzing van een bedrag als voorschot op de geleden schade.
De rechtbank acht een bedrag van € 6.000,- als voorschot niet onredelijk en acht de vordering voor dat deel toewijsbaar. Voor het meer of overige gevorderde is de rechtbank van oordeel dat de vordering niet eenvoudig van aard is en zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is voor het niet toegewezen bedrag.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 26 maart 2002 in geen verhouding staat tot de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 09.757.244/04 en de door de rechtbank op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om genoemde vordering toe te wijzen en de vordering zal daarom worden afgewezen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 250a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1.
als 1e cumulatief/alternatief en onder 2. telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het onder 1. als 1e cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit :
medeplegen van moord, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde feit :
een ander ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die ander minderjarig is, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 6 april 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 9 april 2004;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 5, te weten: een telefoontoestel, merk Sagem, drie paar schoenen, een jas, een paar schoenen, merk Puma en een paar bruine schoenen, merk Timberland;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging d.d. 17 juni 2004;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt
verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te '[adres], een bedrag van € 6.000,-, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat verdachte, bij gehele of gedeeltelijke betaling aan de benadeelde partij door zijn mededader [medev[medeverdachte], zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs E. Timmermans, voorzitter, J.B. de Krom en M.I. Veldt-Foglia, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2005.