RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 04/10726 en AWB 04/10728
uitspraak: 5 januari 2005
inzake: [vreemdeling 1],
geboren op [geboortedatum],
V-nummer [V-nummer], en
[vreemdeling 2],
geboren op [geboortedatum],
V-nummer [V-nummer],
verblijvende te Almelo,
van Bosnische nationaliteit,
eisers,
gemachtigde: mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. N.A.P. Trommelen, werkzaam bij de IND.
1.1 Op 7 april 2003 hebben eisers een verzoek gedaan om uitzetting achterwege te laten omdat het gelet op de gezondheidstoestand van eiser niet verantwoord is om te reizen. De korpschef van de regiopolitie Twente heeft bij besluit van 22 mei 2003 afwijzend op het verzoek beslist.
1.2 Eisers hebben hiertegen bij brief van 27 mei 2003 bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 12 februari 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 5 maart 2004 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze besluiten. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers gezonden en hen in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Bij brief van 30 november 2004 heeft de rechtbank partijen bericht dat ter zitting aandacht zal worden besteed aan de bevoegdheid van de korpschef van de regiopolitie Twente tot het nemen van het besluit in primo van 22 mei 2003.
1.5 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 december 2004. Eisers zijn daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Standpunten van partijen, zakelijk weergegeven en voorzover in geschil
2.1 Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de volgende overwegingen. Uit onderzoek door een forensisch geneeskundige van de GGD Twente is gebleken dat de gezondheidstoestand van eiser niet van dien aard is dat uitzetting achterwege zou moeten blijven.
2.2 Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen en voert daartoe het volgende aan. Gelet op de ernst van de psychische toestand van eiser is er een contra-indicatie ter zake van het reizen. De geraadpleegde arts maakt het voorbehoud bij de conclusie inzake het kunnen reizen, dat hij niet kan uitsluiten dat eiser in geval van uitzetting een zelfmoordpoging zal doen. Verweerder heeft verzuimd om dit in het besluit te vermelden.
2.3 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
2.4 In deze procedure dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit, mede gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd, toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het door eisers gedane beroep op artikel 64 Vw 2000 is gebaseerd op de gezondheidstoestand van eiser.
2.5 Bij de beoordeling van een aan hem voorgelegd geschil is de rechter verplicht om ambtshalve te toetsen aan voorschriften die van openbare orde zijn. De rechtbank is van oordeel dat de bevoegdheid tot het nemen van een besluit aan de hiervoor bedoelde ambtshalve toetsing is onderworpen. In dit kader heeft de rechtbank vastgesteld dat het aan de bestreden besluiten op bezwaar van 12 februari 2004 voorafgaande besluit in primo van 22 mei 2003 is genomen door de Coördinator Unit Asiel, Afdeling Vreemdelingenzorg, namens de korpschef van de regiopolitie Twente.
2.6 Eisers hebben gesteld dat eiser niet in staat is om te reizen en hebben zich om die reden beroepen op het bepaalde in artikel 64 Vw 2000, waarin is bepaald dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. Uit artikel 63 Vw 2000 blijkt dat Onze Minister, waarmee blijkens artikel 1, aanhef en onder i, Vw 2000 de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie wordt bedoeld, bevoegd is tot uitzetting. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat deze minister ook bevoegd is om uitzetting met toepassing van artikel 64 Vw 2000 achterwege te laten.
2.7 Artikel 6.1, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bepaalt dat de ambtenaren belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn tot uitzetting over te gaan en daartoe alle benodigde handelingen te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee aan de desbetreffende ambtenaren een mandaat verleend tot het verrichten van feitelijke handelingen in het kader van uitzetting van vreemdelingen en niet tot het verrichten van rechtshandelingen zoals het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb en kan een dergelijke bevoegdheid ook niet volgen uit de aan de desbetreffende ambtenaren toegekende feitelijke bevoegdheden van uitvoerende aard. Ook de algemene machtigingsregeling IND 2002 bevat naar het oordeel van de rechtbank geen grondslag voor mandatering aan de korpschef van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten omtrent de toepassing van artikel 64 Vw 2000. Verder is niet gebleken van een ander besluit tot mandaat. Overigens is, in strijd met het bepaalde in artikel 10:10 Awb, ook niet vermeld dat het besluit namens de minister is genomen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat, anders dan namens verweerder ter zitting gesteld, een mogelijk bevoegdheidsgebrek niet zonder meer door de gevoerde bezwaarprocedure is geheeld nu deze kwestie in die procedure niet aan de orde is geweest en verweerder het besluit in primo ook niet uitdrukkelijk voor zijn rekening heeft genomen maar slechts het daartegen gerichte bezwaar ongegrond heeft verklaard.
2.8 Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de beslissing van 22 mei 2003, die is genomen namens de korpschef van de regiopolitie Twente dient te worden aangemerkt als een onbevoegd genomen besluit. Verweerder had, beslissende op het namens eisers gemaakte bezwaar, het bezwaarschrift gegrond moeten verklaren, de aanvankelijke beslissing moeten vernietigen en opnieuw op de aanvraag had moeten beslissen. Hieruit volgt dat de besluiten van 12 februari 2004, genomen naar aanleiding van het tegen het besluit van 22 mei 2003 gerichte bezwaar, dienen te worden vernietigd.
2.9 De beroepen zijn derhalve gegrond. De besluiten van 12 februari 2004 zullen worden vernietigd.
2.10 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding. Op grond van artikel 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen, uitgaande van samenhangende zaken, de proceskosten van eisers € 644,- (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt € 322,-, gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, te betalen aan de griffier van de rechtbank. Op voet van artikel 8:74 Awb dient deze eveneens de door eisers betaalde griffiekosten, zijnde 2 x € 136,-, aan hen te vergoeden.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 12 februari 2004;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644,-, door de Staat der Nederlanden te voldoen aan de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 272,-, te voldoen door de Staat der Nederlanden aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Severein, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2005, in tegenwoordigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (het hoger beroepschrift) en een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC DEN HAAG
In het hoger beroepschrift dient u te vermelden waarom u de uitspraak niet juist vindt (de grieven). Er is geen mogelijkheid tot herstel verzuim indien het hoger beroepschrift geen grieven bevat.
Afschrift verzonden: 5 januari 2005