RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ’S-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
Zaaknummer : AWB 04/56596
Datum uitspraak: 4 maart 2005
Uitspraak op het beroep in het geschil tussen:
A, geboren op [...] 1973 en van Senegalese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde mr. J.M. Langenberg, advocaat te Utrecht,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, hierna te noemen: verweerder.
Op 31 december 2003 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel: "verblijf bij echtgenoot B".
Bij besluit van 4 oktober 2004, op 5 oktober 2004 aan eiseres bekendgemaakt, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Daarbij heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij de behandeling van dit bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten en dat zij Nederland binnen vier weken uit eigen beweging dient te verlaten.
Bij brief van 14 oktober 2004 heeft eiseres tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Tevens heeft eiseres bij verzoekschrift van 14 oktober 2004 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting van eiseres achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist. Dit verzoekschrift is geregistreerd onder zaaknummer AWB 04/45517. Bij schrijven van 8 november 2004 heeft eiseres de gronden van het bezwaar aangevuld.
Bij besluit van 24 november 2004 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij de behandeling van een beroepschrift niet in Nederland mag afwachten. Dit besluit is op dezelfde datum aan de gemachtigde van eiseres toegezonden.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 21 december 2004 beroep ingesteld. Bij brief van 6 januari 2005 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De behandeling van het beroep en het verzoek heeft gelijktijdig plaatsgevonden ter zitting van 24 februari 2005, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door mr. L.M. Strijbos.
Aan de orde is de vraag of het besluit van 24 november 2004 in rechte stand kan houden. Bij dit besluit is het bezwaar gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond verklaard.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten.
Op 17 juni 2002 heeft de Vreemdelingendienst te C een aanvraag om machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ontvangen, die is ingediend door de heer B, referent, ten behoeve van eiseres. Op 11 april 2003 is eiseres in het bezit gesteld van een mvv met een geldigheidsduur tot 11 oktober 2003. Zij is op 11 september 2003 met deze mvv Nederland ingereisd. Op 31 december 2003 heeft eiseres onderhavige aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd ingediend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 16, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Op grond van artikel 3.71, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
In artikel 17 van de Vw 2000 en in artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is een aantal categorieën vreemdelingen genoemd die zijn vrijgesteld van het vereiste bezit van een mvv. Daarnaast is in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 bepaald dat Onze Minister het eerste lid van dit artikel buiten toepassing kan laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Onbetwist is dat eiseres ten tijde van de aanvraag niet in het bezit was van een geldige mvv. Gesteld noch gebleken is voorts dat eiseres behoort tot de categorieën vreemdelingen die ingevolge artikel 17 van de Vw 2000 dan wel artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000 van het vereiste bezit van een mvv zijn vrijgesteld.
Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of op basis van de Vw 2000 het vasthouden van verweerder aan het vereiste bezit van een geldige mvv een onbillijkheid van overwegende aard met zich brengt.
Naar de mening van eiseres zal het opnieuw stellen van het mvv-vereiste leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, omdat de twee kinderen van eiseres nog zeer jong zijn en van haar echtgenoot niet kan worden verwacht dat hij de verzorging en de opvoeding kan overnemen, aangezien daardoor zijn werkzaamheden in gevaar komen. Daarnaast is eiseres van mening dat niet van haar kan worden verwacht dat zij met haar kinderen naar Senegal reist om aldaar de nieuwe mvv-aanvraag in te dienen. Volgens eiseres is het belang van de Nederlandse Staat om middels het mvv-vereiste een restrictief toelatingsbeleid te voeren ondergeschikt aan haar belang. Hierbij acht eiseres van belang dat aan haar reeds een mvv was verstrekt en zij voldeed aan alle vereisten voor het verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning. Tot slot merkt eiseres op dat er naast haar eigen verantwoordelijkheid ook sprake is van verantwoordelijkheid van de betrokken bestuursorganen om haar eerder te wijzen op de beperkte geldigheidsduur van de verleende mvv. Het had volgens eiseres voor de hand gelegen dat de Vreemdelingendienst er op had gewezen dat zij de aanvraag al kon indienen ook al was de inschrijving in het Gemeentelijk Basisadministratie systeem (GBA) nog niet rond.
De rechtbank stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat zij zich terughoudend dient op te stellen bij de toetsing aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000, waarbij zij aantekent dat de reikwijdte van dit artikellid uiterst beperkt is. Een beroep op de in dit artikellid genoemde onbillijkheid wordt slechts in zeer uitzonderlijke en individuele gevallen gehonoreerd.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het de verantwoordelijkheid van eiseres zelf is om voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de aan haar afgegeven mvv een aanvraag in te dienen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Immers, de beperkte geldigheidsduur van de mvv blijkt uit het visum zelf en de vreemdeling mag daarmee dan ook bekend verondersteld worden. Dat eiseres in casu niet door medewerkers van de gemeente C dan wel door de Vreemdelingendienst te C op de beperkte geldigheidsduur van de mvv is gewezen, doet naar de mening van verweerder niet aan de eigen verantwoordelijkheid van eiseres af. Ook staat volgens verweerder de aanvraag van eiseres om een nieuwe gelegaliseerde geboorteakte – en de daarmee samenhangende inschrijving in de GBA – niet in de weg aan het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
In rechte staat vast dat eiseres de aanvraag niet tijdig heeft ingediend omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij eerst ingeschreven moest worden in de GBA. Die inschrijving is vertraagd doordat eiseres een nieuwe gelegaliseerde geboorteakte moest overleggen. Voorts is niet in geschil dat eiseres zich kort na binnenkomst hier te lande conform hoofdstuk B1/1.1.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) juncto artikel 4.47, eerste lid, van het Vb 2000 als houdster van een geldige mvv binnen een termijn van drie dagen in persoon heeft aangemeld bij de korpschef van de gemeente waar zij verblijft.
Uit hoofdstuk B1/1.1.8 van de Vc 2000 blijkt dat de vreemdeling bij de aanmelding in de gelegenheid wordt gesteld een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in te dienen en dat aan de houder van een geldige mvv slechts, uit het oogpunt van rechtszekerheid, in uitzonderlijke gevallen een verblijfsvergunning kan worden geweigerd.
Uit de feitelijke gang van zaken volgt dat eiseres bij haar aanmelding kennelijk niet in de gelegenheid is gesteld een aanvraag in te dienen. Dit heeft er mede toe geleid dat eiseres in de onjuiste veronderstelling is blijven verkeren dat zij eerst na inschrijving in de GBA een aanvraag kon doen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de specifieke omstandigheden van dit geval dan ook ten onrechte de verantwoordelijkheid voor de te late indiening van de aanvraag geheel bij eiseres gelegd. Gelet op de aan verweerder toe te rekenen gebrekkige gang van zaken bij de aanmelding heeft verweerder zich in het onderhavige geval niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard zoals bedoeld in het vierde lid van artikel 3.71 van het Vb 2000. Mitsdien heeft verweerder in geval van eiseres ten onrechte vastgehouden aan het vereiste bezit van een geldige mvv.
Het voorgaande brengt met zich dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal bepalen dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit dient te nemen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
- 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
- 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
- waarde per punt € 322,-;
- wegingsfactor 1.
Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J.K.B. van Daalen als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.J. Groothedde als griffier op 4 maart 2005.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden: 4 maart 2005