Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Rotterdam
__________________________________________________
UITSPRAAK
__________________________________________________
Inzake : A, eiser, V-nummer 9903.02.8004,
gemachtigde mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. D. Kuiper.
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1984 en de Chinese nationaliteit te bezitten.
2. Op 21 januari 2005 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 januari 2005 waarbij eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 februari 2005. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig L. Li-Rijkers, tolk in de Chinese taal.
4. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Eiser heeft deze stukken bij brief van 4 februari 2005 aan de rechtbank doen toekomen. Verweerder heeft bij brief van 8 februari 2005 op deze stukken gereageerd. Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. De rechtbank stelt vast dat eiser op 18 januari 2005 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat eiser weliswaar is uitgeprocedeerd maar dat eiser nog steeds onder de Stichting NIDOS (hierna: NIDOS) valt. Eiser heeft een meldplicht bij het NIDOS. Op 6 januari 2005 heeft eiser nog aan deze meldplicht voldaan. Eind februari dient eiser zich weer te melden. Volgens het NIDOS heeft eiser geen meldplicht meer bij de Korpschef. Eiser heeft wel een aanzegging tot vertrek gekregen, maar nog geen uitnodiging voor een terugkeergesprek. Eiser valt onder het Stappenplan 1999 en behoort voorts tot een categorie asielzoekers waarvoor verweerder met het oog op verwijdering doende is specifiek beleid in het leven te roepen. Eiser woont zelfstandig, hij huurt een kamer. Eiser heeft voorts voldoende middelen van bestaan. Eiser ontvangt van het NIDOS leefgeld ten bedrage van 500 euro per maand. Gelet op het voorgaande zijn de gronden voor de bewaring komen te vervallen en dient deze te worden opgeheven. Gemachtigde van eiser vraagt zich tenslotte af of het de betrokken ambtenaren wel was toegestaan in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) bij het bedrijf waar eiser werd aangetroffen, een controle te laten plaatsvinden. Indien dit niet het geval is moet de bewaring ook om die reden voor onrechtmatig worden gehouden.
Naar aanleiding van de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft eiser een brief van het NIDOS van 4 februari 2005 en de “Beleidsregels beëindiging verstrekking leefgelden aan ex-ama’s” van de Minister van Justitie (hierna: Beleidsregels, Staatscourant, 14 januari 2005, nr. 10), geldig van 19 november 2004 tot en met 31 december 2007, in het geding gebracht.
4. Namens verweerder is terzake van de WAV controle aangevoerd dat dient te worden uitgegaan van het op 19 januari 2005 ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van staandehouding en overbrenging. Uit dit proces-verbaal kan in voldoende mate worden afgeleid dat de WAV-controle heeft plaatsgevonden. Het is niet aan de vreemdelingenrechter om te oordelen over niet in het kader van de Vw 2000 aangewende bevoegdheden. Voorts geldt dat eiser sinds 7 november 2002 uitgeprocedeerd asielzoeker is. Ingevolge artikel 45 in verbinding met artikel 62 van de Vw 2000 had eiser Nederland binnen vier weken na 7 november 2002 moeten verlaten. Niet is gebleken dat eiser zelfstandig, zo nodig met hulp van het IOM, Nederland zal verlaten. Er kan dan ook niet met een lichter middel worden volstaan. Op grond van artikel 4.39 in verbinding met aritkel 4.51, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bestaat er een meldplicht bij de Korpschef en niet bij het NIDOS. Eiser heeft zich niet aan deze meldplicht gehouden. Ten slotte geldt dat eiser geen identiteitsbewijs in de zin van artikel 4.21 van het Vb 2000 heeft en dat hij zijn stelling dat het NIDOS hem leefgeld verstrekt, niet met stukken heeft onderbouwd.
Bij brief van 8 februari 2005 heeft verweerder naar aanleiding van de door eiser ingezonden stukken laten weten dat de grond dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan komt te ontvallen aan de maatregel van bewaring. De overige gronden blijven gehandhaafd, waarbij verweerder er nog op heeft gewezen dat blijkens een bijlage bij zijn brief de stichting NIDOS op 22 december 2002 op de hoogte is gebracht van het feit dat eiser rechtmatig verwijderbaar is.
De verstrekking van leefgeld door het NIDOS staat niet in de weg aan de op eiser rustende vertrekplicht en de bevoegdheid van verweerder eiser in bewaring te stellen teneinde zijn uitzetting te bewerkstelligen.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1. Uit het amtbsedig opgemaakte proces-verbaal blijkt dat eiser is staandegehouden nadat hij tijdens een in het kader van de WAV verrichte controle werkend was aangetroffen, waarna is gebleken van voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser in Nederland opleveren als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000.
De grief dat voorafgaande aan het vreemdelingrechtelijke traject mogelijk onrechtmatig is gehandeld, treft geen doel. Blijkens vaste jurisprudentie staat de aanwending van een niet bij of krachtens de Vw 2000 voorziene bevoegdheid niet ter beoordeling van de rechter in vreemdelingenzaken.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
5.2.1 Met betrekking tot de inbewaringstelling overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel van artikel 8 Vw 2000 en derhalve een vreemdeling is in de zin van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
5.2.2 Beoordeeld dient in dit geval vervolgens te worden of het belang van de openbare orde de inbewaringstelling heeft gevorderd. In dat kader geldt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser niet de beschikking heeft over een geldig identiteitsbewijs in de zin van artikel 4.21 van het Vb 2000, Nederland niet heeft verlaten sinds hij uitgeprocedeerd is geraakt op 7 november 2002 en zich niet heeft aangemeld bij de Korpschef overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.51, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. Vraag die vervolgens rijst is of onder de gegeven omstandigheden aan deze gronden voor bewaring meer gewicht toekomt dan aan het belang van de vreemdeling bij opheffing van de bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval.
De rechtbank heeft in dit verband in aanmerking genomen de door eiser op 4 februari 2005 overgelegde brief van het NIDOS waaruit het volgende blijkt. Als ex-minderjarige asielzoeker heeft eiser recht op en ontvangt hij leefgeld van het NIDOS omdat hij behoort tot een groep van ongeveer 3800 ex-minderjarige asielzoekers voor wie beëindiging van de voorzieningen niet behoorlijk is geregeld. Sinds 1997 stuurt het NIDOS elke maand een lijst waarop alle ex-pupillen staan vermeld naar het Ministerie van Justitie, zodat de namen van degenen die nog contact hebben met het NIDOS en in Nederland zijn, aldaar bekend zijn. Via het NIDOS kan verweerder altijd bekend raken met de verblijfplaats van de betrokken ex-minderjarige asielzoeker. Ook ten aanzien van eiser is dit het geval. Uit het dossier blijkt dat eiser zich aan de meldplicht bij het NIDOS houdt hetgeen voorwaarde is voor het recht op behoud van de voorzieningen.
Bij het NIDOS is een aantal zaken bekend van ex-minderjarige asielzoekers waarin de vreemdelingendienst het W-document in het verleden heeft ingenomen en heeft aangegeven dat de betrokkene niet meer bij de vreemdelingendienst mag komen omdat hij het land zou hebben moeten verlaten. Ook zijn situaties bekend dat verhuizingen niet meer worden geregistreerd door de Gemeentelijke Basisadministratie omdat de betrokkene geen geldig identiteitsbewijs meer heeft, waardoor de vreemdelingendienst aan de hand van het oude adres tot de conclusie komt dat de betrokkene daar niet meer woont en dus met onbekende bestemming is vertrokken. Ten slotte behoort eiser volgens het NIDOS tot de groep van “18+ers” op wie de Beleidsregels van toepassing zijn.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de Beleidsregels die door eiser zijn overgelegd. Uit paragraaf 2 van de Beleidsregels valt af te leiden dat in de praktijk het NIDOS de verstrekking van leefgeld aan ex-minderjarige asielzoekers zonder wettelijke grondslag heeft gecontinueerd en dat het Ministerie van Justitie voornemens is deze verstrekkingen op zorgvuldige wijze te beëindigen. In een bijlage bij de Beleidsregels zijn dienaangaande werkafspraken tussen de IND en het Ministerie van Justitie neergelegd, onder andere ten aanzien van asielzoekers die een besluit op hun asielaanvraag hebben ontvangen dat dateert van na 1 januari 2000. Blijkens de gedingstukken, die betrekking hebben op eisers asielprocedure, behoort ook eiser tot deze categorie. Ingevolge genoemde werkafspraken zal de IND een brief versturen namens de betrokken ketenpartners aan de vreemdeling waarin wordt aangegeven welk traject zal worden ingezet. Vervolgens stuurt de IND aan het COA een bericht dat de voorzieningen kunnen worden beëindigd. Alvorens dit geschiedt dient een gesprek met de vreemdeling plaats te vinden waarin deze zijn zienswijze kan geven. Na dit gesprek stelt het COA de vreemdelingendienst in kennis van de beëindiging van de verstrekkingen, zodat de vreemdeling kan worden gevorderd ter fine van uitzetting. Direct na uitreiking van het besluit waarbij de voorzieningen worden beëindigd, informeert het COA de Minister van Justitie, waarop achtereenvolgens deze de financiering richting NIDOS stopzet en het NIDOS de betaling van het leefgeld aan de ex-minderjarige asielzoeker stopt.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende overwegingen. Niet in geschil is dat eiser een vast adres heeft en, vanwege het feit dat hij onder het NIDOS valt, traceerbaar is voor verweerder. Voorts is niet in geschil dat eiser beschikt over voldoende middelen van bestaan. Voor heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij behoort tot een categorie van ex-minderjarige asielzoekers op wie de in de bijlage bij de Beleidsregels neergelegde werkafspraken van toepassing zijn, mede nu niet is gebleken dat de procedure die uit hoofde van die afspraken dient te worden gevolgd, reeds eerder ten aanzien van eiser is gevolgd. Onder de gegeven omstandigheden kunnen de gronden waarop de bewaring is gebaseerd naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat het belang van de openbare orde de bewaring vordert en is deze in strijd met de Vw 2000 alsmede bij afweging van alle belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten.
5.3 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 11 februari 2005.
5.4 Ter zake van het verzoek om toekenning van schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van staandehouding en overbrenging van 19 januari 2005 blijkt dat eiser direct bij staandehouding een brief met daarop een stempel van het NIDOS en de mededeling dat eiser tijdelijk geen W-document kan overhandigen, ter beschikking heeft gesteld. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van gehoor ex artikel 59 van de Vw 2000 van 18 januari 2005 dat eiser heeft verklaard dat hem leefgeld wordt verstrekt door het NIDOS. Gelet hierop kon van verweerder, die bekend kan worden verondersteld met eerdergenoemde werkafspraken, waarin ook hem een rol is toebedeeld, op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden verlangd de nodige kennis omtrent de ten aanzien van eiser gevolgde procedure voor wat betreft zijn verwijdering te verkrijgen. Nu niet is gebleken dat verweerder dit heeft gedaan, ziet de rechtbank aanleiding de bewaring van aanvang af voor onrechtmatig te houden en aan eiser schadevergoeding toe te kennen voor 24 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van € 855 (voor 9 dagen die eiser in een politiecel heeft doorgebracht) + € 1050 (voor 15 dagen die eiser in een Huis van Bewaring heeft doorgebracht).
5.5 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit berdrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ’s-Gravenhage:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 11 februari 2005;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 1905 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrag van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. S. Stenfert Kroese, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2005, in tegenwoordigheid van mr. J. van Dort, griffier.
De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: 11 februari 2005