Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 05 / 3173 BEPTDN J (inzake intrekking verblijfsvergunning)
AWB 05 / 3402 ONGEWN J (inzake ongewenst verklaring)
inzake: A, geboren op [...]i 1972, van Irakese nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker is bij besluit van 17 november 1997 als vluchteling tot Nederland toegelaten. Sedert 10 maart 2000 is verzoeker in het bezit van een verblijfsvergunning zonder beperkingen. Als gevolg van de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 per 1 april 2001 is de verblijfstitel van verzoeker omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in de zin van art 33 Vw. De onderhavige verblijfsvergunning is door verweerder bij besluit van 20 januari 2005 ingetrokken. Verzoeker heeft tegen dat laatste besluit op 20 januari 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 20 januari 2005 gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt primair het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning met toepassing van artikel 8:86 Awb gegrond te verklaren, in welk geval er niet langer een belang bij het treffen van een voorlopige voorziening zal bestaan en subsidiair de werking van het besluit op te schorten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist waaruit volgt dat verzoeker het beroep mag afwachten.
1.3 Bij besluit van 21 januari 2005 is verzoeker ongewenst verklaard. Verzoeker heeft op 15 februari 2005 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4 Bij verzoekschrift van 21 januari 2005 heeft verzoeker verzocht te bepalen dat de werking van het besluit wordt opgeschort tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
1.5 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 17 februari 2005. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Met ingang van 10 maart 1997 is aan verzoeker een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend. Op 17 november 1997 is hij alsnog toegelaten als vluchteling. Op 14 maart 2001 is naar aanleiding van een anonieme tip een dactyloscopisch onderzoek verricht. Op 19 december 2002 is er een voornemen uitgebracht dat strekte tot intrekking van deze verblijfsvergunning. Verzoeker heeft daarop een voorlopige zienswijze ingediend. Inmiddels was verzoeker in een strafrechtelijke procedure terechtgekomen en in voorlopige hechtenis genomen. Op 19 mei 2003 is hij in vrijheid gesteld en bij uitspraak van 5 juni 2003 is hij vrijgesproken. Op 19 juni 2003 heeft een gehoor plaatsgevonden in het kader van het voornemen tot intrekking. Op 18 juni 2004 heeft een gehoor plaatsgevonden in het kader van een taalanalyse. Op 2 september 2004 heeft een tweede gehoor in dit kader plaatsgevonden Op 3 december 2004 is een voornemen tot intrekking en ongewenstverklaring uitgebracht. Op 18 januari 2005 werd door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) bericht dat verzoeker zich zou onttrekken aan het toezicht en zich niet op het door hem opgegeven adres zou bevinden. Vervolgens is verzoeker uitgenodigd op een hoorzitting voor 20 januari 2005. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben aangegeven verhinderd te zijn, gelet op de korte termijn waarop de zitting zou plaatsvinden. Bij besluit van 20 januari 2005 is de vergunning asiel ingetrokken en na bekendmaking daarvan is hij op diezelfde dag in bewaring gesteld op grond van artikel 59, aanhef sub a, Vw. Op 21 januari 2005 is verzoeker gehoord met betrekking tot het voornemen tot ongewenstverklaring. Diezelfde dag is hij daadwerkelijk ongewenst verklaard.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening hangende beroep
2.4 Ingevolge artikel 82, eerste lid, Vw wordt de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning asiel opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. Ingevolge artikel 82, vierde lid, Vw is artikel 82, eerste lid, Vw niet van toepassing in onder meer het geval dat de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen op grond van artikel 6 of 59 Vw. Nu verzoeker op 20 januari 2005 op grond van artikel 59 Vw in bewaring is gesteld, heeft verweerder terecht geen schorsende werking aangenomen.
2.2 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.3 Een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw kan worden ingetrokken op de in artikel 35 Vw genoemde gronden.
2.4 Verweerder heeft de intrekking gebaseerd op artikel 35, lid 1 sub a en d, Vw. Verweerder gaat er in het besluit van uit dat er geen zienswijze is ingediend. Volgens verweerder is er sprake van het verstrekken van onjuiste gegevens terwijl bekendheid met die gegevens tot afwijzing van de aanvraag zou hebben geleid. Ten eerste heeft het dactyloscopisch onderzoek van 14 maart 2001 uitgewezen dat verzoeker op 12 april 1996 onder de naam B geboren op [...] 1975 te Bagdad, van Irakese nationaliteit, een asielverzoek heeft ingediend in Duitsland. Voorts is uit een rapport taalanalyse van 17 september 2004 gebleken dat verzoeker eenduidig niet uit Irak afkomstig is. Ten slotte is op 26 november 2004 een individueel ambtsbericht uitgebracht door de AIVD waaruit naar voren komt dat verzoeker onder valse identiteit een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn naam in werkelijkheid is B en hij de Libanese nationaliteit heeft. Uit dit rapport blijkt voorts dat hij in het begin van de jaren negentig deel uitmaakte van een terroristische cel en een opleiding heeft gevolgd tot het produceren en plaatsen van explosieven. Uit deze AIVD-rapportage in samenhang met een eerder rapport van de AIVD van 27 augustus 2002, waarin verzoeker werd aangeduid als een van de leden van een netwerk dat zich bezighield met het ondersteunen van en propageren, plannen en aanwenden van geweld ten behoeve van de internationale gewelddadige jihad, blijkt voorts dat hij een gevaar is voor de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 35, lid 1 sub d, Vw. Voorts is geen sprake van een risico voor een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) strijdige behandeling nu geen geloof kan worden gehecht aan verzoekers verklaringen omtrent zijn land van herkomst.
2.5 Verzoeker legt aan zijn verzoek de door hem ingediende beroepsgronden ten grondslag en stelt dat het beroep daarmee kansrijk is en de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. In dat beroep voert hij het volgende aan. Op 14 januari 2005 is een zienswijze ingediend in reactie op het voornemen van 3 december 2004. Deze zienswijze is ten onrechte niet betrokken bij het nemen van het bestreden besluit. Weliswaar is de zienswijze naar een andere afdeling van verweerder gefaxt maar dit neemt niet weg dat een zienswijze is ingediend. Het besluit kan daarom geen stand houden. Ten overvloede verzoekt hij de zienswijze als herhaald en ingelast en daarmee als gronden van beroep te beschouwen. In deze zienswijze stelt verzoeker dat het bekend zijn met een eerdere asielaanvraag in Duitsland niet zou hebben hoeven leiden tot het afwijzen van de aanvraag, voorts dat de taalanalyse onzorgvuldig is tot stand gekomen en een contra-expertise in gang is gezet en inhoudelijk de taalanalist niet vermeldt wat verzoeker wel aan juiste informatie heeft verstrekt. Ten aanzien van het AIVD-rapport stelt verzoeker dat het AIVD-rapport geen deskundigenadvies is aangezien het niet aan de eisen daarvan voldoet. Niet is gebleken dat verweerder inzage heeft gehad in de onderliggende stukken en een REK-check heeft plaatsgevonden. Voorts ontkent verzoeker de inhoud van het rapport. Ten slotte heeft verweerder niet aangegeven waarnaar hij dan wel uitgezet zal worden. Voor zover dat Irak of Libanon is heeft hij te vrezen voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Hij noemt in dit kader diverse publicaties uit openbare bronnen waaruit verzoekers bekendheid zou blijken.
2.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet evident is dat het besluit in stand zal blijven. Het betreft hier de intrekking van een vergunning als vluchteling, welke verzoeker bijna acht jaar heeft genoten. Daarnaast heeft verzoeker gesteld een risico te lopen voor een behandeling in het kader van artikel 3 EVRM en is de bescherming van dit artikel absoluut. Verzoeker dient dan ook bij afweging van de belangen in de gelegenheid te worden gesteld zijn beroep in Nederland af te wachten. De voorlopige voorziening zal worden toegewezen, in die zin dat verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten zolang niet op het beroep is beslist.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening hangende bezwaar
2.7 Ingevolge artikel 6:16 Awb schorst het door verzoeker ingediende bezwaar de werking van het besluit tot ongewenstverklaring niet op. De Vw bevat geen bepalingen, die in dit geval in afwijking van artikel 6:16 Awb schorsende werking aan het instellen van bezwaar verlenen. Verweerder heeft dan ook terecht geen schorsende werking aangenomen.
2.8 Ingevolge artikel 67, aanhef en onder c, Vw kan een vreemdeling door onze minister ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Ingevolge artikel 67, derde lid, Vw, kan de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.
2.9 Verweerder heeft de ongewenstverklaring gebaseerd op het feit dat verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Verweerder heeft dit gestoeld op de rapporten van de AIVD van 27 augustus 2002 en 26 november 2004. Verweerder gaat er in het besluit van uit dat er geen zienswijze is ingediend.
2.10 Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag de door hem ingediende gronden van bezwaar en stelt dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Hij verzoekt om schorsing van de beslissing omdat verzoeker in geval de bewaring wordt opgeheven het risico loopt strafrechtelijk te worden vervolgd vanwege overtreding van artikel 197 WvSr.
2.11 Verzoeker zal, zoals hierboven overwogen, hangende de uitkomst van zijn asielberoep niet mogen worden uitgezet. Met een schorsing van de ongewenstverklaring zou evenwel door dit uitzettingsverbod aan verzoeker rechtmatig verblijf toekomen. Gelet op het van de zijde van verweerder gestelde belang van de nationale veiligheid, heeft verweerder er groot belang bij in afwachting van de nog onzekere uitkomst van het beroep verzoeker op grond van artikel 59 Vw, eerste lid, sub a in bewaring te houden. Aan dit belang wordt tegemoet gekomen door de ongewenstverklaring niet te schorsen. Artikel 67, derde lid, Vw staat dan immers aan rechtmatig verblijf in de weg. Voormeld belang van verweerder weegt thans zwaarder dan eisers belang bij schorsing. De voorzieningenrechter zal het verzoek, inhoudende schorsing van de beslissing tot ongewenstverklaring, dan ook afwijzen.
Proceskosten
2.13 In dit geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde besluit vastgesteld op 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten tot op het beroep is beslist;
3.2 wijst het meer of anders verzochte af;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2005, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.