ECLI:NL:RBSGR:2005:AS7862

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/57017
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met verblijfsrecht afgeleid van huwelijk met EU-burger

In deze zaak gaat het om de vraag of de vreemdeling zijn verblijfsrecht, afgeleid van dat van zijn Griekse echtgenote, heeft aangetoond aan de hand van een Egyptische huwelijksakte. De vreemdeling, die op 20 december 2004 werd aangehouden, had een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om hem in bewaring te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling zijn verblijfsrecht kon aantonen, maar dat de verweerder dit bewijs niet correct heeft gewaardeerd. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de vreemdeling niet onrechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en de vreemdeling een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige bewaring van 15 dagen, ter hoogte van € 1275,--. Daarnaast zijn de proceskosten van de vreemdeling, groot € 644,--, toegewezen aan de Staat der Nederlanden. De rechtbank benadrukt dat de vreemdeling zijn verblijfsrecht kan bewijzen met documenten die zijn identiteit en huwelijkse band aantonen, en dat de verweerder niet voldoende rekening heeft gehouden met de huwelijksakte en de status van de echtgenote als EU-burger. De uitspraak is gedaan op 20 januari 2005.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
Reg.nr : AWB 04/57017 VRONTN
Inzake : [eiser], eiser,
V-nummer [V-nummer], hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. dr. H.P. Vos, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde N.T. Jhari, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1966 en de Egyptische nationaliteit te hebben.
2. Op 22 december 2004 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 20 december 2004 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd.
In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 3 januari 2005.
De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig H.M.M. Abdel Gawad, tolk in de Arabische taal.
Op 4 januari 2005 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde de vreemdeling in de gelegenheid te stellen op uiterlijk 6 januari 2005 aan te tonen dat hij een rechtsgeldig huwelijk heeft, dat zijn echtgenote de Griekse nationaliteit heeft en waaraan zij haar verblijfsrecht in Nederland ontleent.
De gemachtigde van verweerder is in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 7 januari 2005 te 16.00 uur daarop te reageren.
Na de ontvangst van de beide reacties alsmede de toestemming van partijen om de zaak zonder nadere behandeling ter zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek op 18 januari 2005 gesloten en uitspraak gedaan als hieronder vermeld.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring op 4 januari 2005, derhalve na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vw 2000 toe te kennen.
2. Namens de vreemdeling is bij brief van 7 januari 2005 aangevoerd dat de bewaring van de aanvang af onrechtmatig is geweest en dat dienovereenkomstig wordt verzocht om schadevergoeding. De vreemdeling had de huwelijksakte met vertaling bij zich toen hij op 20 december 2004 op het gemeentehuis te Haarlem werd aangehouden en deze akte is aan de Vreemdelingenpolitie getoond.
Bovendien blijkt uit gedingstuk B1 dat verweerder zelf stelt dat de vreemdeling is getrouwd met een Griekse vrouw.
3. Namens verweerder is bij fax van 5 januari 2005 gemeld dat de bewaring op deze datum is opgeheven naar aanleiding van de stukken die de vreemdeling op 4 januari 2005 aan de rechtbank en aan verweerder heeft doen toekomen.
Het betreft de kopie van de huwelijksakte alsmede de vertaling daarvan door een erkend vertaalbureau, de kopie van het Griekse paspoort van de echtgenote van de vreemdeling en haar arbeidsovereenkomst.
4.
4.1 De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van staandehouding waren er voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren, zodat de verbalisant op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 bevoegd was de vreemdeling staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Daartoe overweegt de rechtbank dat de vreemdeling terecht heeft aangevoerd dat de verwijzing naar een vermoeden van illegaal in Nederland verblijvende prostituees geen hout snijdt. Dan nog geldt dat de vreemdeling bij een eerder bezoek aan het gemeentehuis van Haarlem een onjuist adres heeft opgegeven, waar hij bij een controle aanwezig noch woonachtig bleek te zijn. Een deugdelijke verklaring heeft hij daarvoor niet kunnen geven. Naar het oordeel van de rechtbank levert de omstandigheid dat een van buiten de Europese Unie afkomstige vreemdeling, van wie bekend is dat hij zich al geruime tijd in Nederland bevindt, een onjuist adres opgeeft en voor het overige niet beschikt over een in het GBA bekende woon- of verblijfplaats, terwijl van hem ook (nog) niet bekend is dat hij over een verblijfsrecht hier te lande beschikt, voldoende grond op voor een staandehouding krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw2000.
4.2 Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 2002, JV 2002, 291, (BRAX/België) dient een vreemdeling zoals deze, die een verblijfsrecht ontleent aan zijn huwelijk met een onderdaan van een andere Lidstaat van de Unie, dat verblijfsrecht te kunnen bewijzen. Uit dit arrest blijkt dat dit bewijs geleverd kan worden met documenten waaruit zijn identiteit en huwelijksband blijken. De rechtbank overweegt dat daaruit tevens zal moeten blijken dat de echtgenoot een burger van een andere EU-Lidstaat is. In dit geval heeft de vreemdeling bij zijn staandehouding zijn Egyptische paspoort en zijn Egyptische huwelijksakte overgelegd. Niet in geschil is dat de vreemdeling door overlegging van zijn paspoort zijn identiteit heeft aangetoond.
4.3 Beslissend voor de uitkomst van dit geding is dus, of de vreemdeling op dat moment ook zijn verblijfsrecht, afgeleid van dat van zijn Griekse echtgenote, heeft aangetoond aan de hand van de Egyptische huwelijksakte.
De rechtbank constateert op grond van de stukken dat verweerder zich er niet van bewust is geweest, althans niet voorafgaand aan 4 januari 2005, dat de echtgenoot van een onderdaan van een EU-Lidstaat met een verblijfsrecht hier te lande zelf ook van rechtswege daaraan een verblijfsrecht ontleent, in die zin dat hij, gelet op bovengenoemd arrest, niet uit het land verwijderd mag worden indien hij zijn identiteit en huwelijkse status kan aantonen en aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning, waarbij niet vereist is dat hij beschikt over een visum of verblijfsvergunning. Uit de stukken blijkt namelijk dat bij de beslissing tot oplegging van de maatregel van bewaring slechts is betrokken of de vreemdeling beschikte over een verblijfsvergunning, danwel een mvv, en of hij zich had gemeld bij de Korpschef. Ter zitting op 3 januari 2005 heeft verweerder nog betoogd dat de vreemdeling terug moest keren naar Egypte om een mvv aan te vragen en dat al een vlucht met escorte was aangevraagd.
Dat verweerder twijfelde aan de authenticiteit van de huwelijksakte, zoals ter zitting is betoogd, is niet in de stukken terug te vinden. De huwelijksakte is immers niet vermeld in de processen-verbaal van staandehouding en van verhoor, zodat verweerder daaraan kennelijk geen enkele betekenis heeft gehecht. Verder is in het proces-verbaal van staandehouding en overbrenging gerelateerd dat het verweerder uit eigen onderzoek reeds bekend was dat de vreemdeling gehuwd was met een Griekse vrouw.
In de beschikking waarbij de maatregel is opgelegd is vervolgens overwogen dat de vreemdeling zich niet heeft gemeld bij de korpschef, hetgeen feitelijk juist is, maar niet kan leiden tot onrechtmatig verblijf in dit geval, en dat hij zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden, hetgeen in dit geval onjuist is omdat hij niet hoefde te vertrekken uit Nederland.
Verder heeft de vreemdeling tijdens het verhoor krachtens artikel 50, derde lid, van de Vw2000, zijn juiste adres opgegeven, zodat verweerder eenvoudig bij de echtgenote van de vreemdeling zijn verblijfsrecht had kunnen verifiëren.
4.4 Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vreemdeling zijn verblijfsrecht wel degelijk op 20 december 2004 bij zijn staandehouding kon aantonen, maar dat verweerder, door van een onjuist juridisch beoordelingskader uit te gaan, dit bewijsstuk niet als zodanig heeft onderkend en op de juiste waarde weten te schatten.
Dat betekent dat de maatregel van bewaring in strijd is met artikel 59, eerste lid, van de Vw2000, aangezien het geen vreemdeling betrof die onrechtmatig in Nederland verbleef en verweerder dit voorafgaand aan de oplegging van de maatregel duidelijk had kunnen en moeten zijn.
5. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 9 x € 95,-- en 6 x € 70,-- = € 1275,--.
6. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 1275,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. J.L. Verbeek en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2005, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)
afschrift verzonden op: