ECLI:NL:RBSGR:2005:AS7135

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.925907-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met honkbalknuppel door jeugdige verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 februari 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord. De verdachte heeft zonder duidelijke aanleiding zijn vriend opgewacht met een honkbalknuppel en heeft in koelen bloede meerdere keren tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor een schedelbreuk en inwendige bloeding opgelopen. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 16 december 2004 en 3 februari 2005, waarbij de verdachte bijgestaan werd door zijn raadsvrouw, mr. C.H. Pentinga. De officier van justitie, mr. J.C. Reddingius, heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd zou krijgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn psychische problemen, wettig en overtuigend schuldig is aan de poging tot moord. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet afdoet aan de ernst van zijn daden. De rechtbank heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd, met de aanbeveling voor behandeling in De Hartelborgt te Spijkenisse.

Daarnaast heeft de rechtbank beslist over de inbeslaggenomen goederen. De honkbalknuppel, die is gebruikt bij het delict, is verbeurd verklaard, terwijl andere goederen aan de verdachte of aan de rechthebbende zijn teruggegeven. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen toegepast en heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken in het belang van de veiligheid van de samenleving en de ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.925907-04
rolnummer 0006
’s-Gravenhage, 17 februari 2005
De rechtbank ’s-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in [ ].
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 december 2004 en 3 februari 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.H. Pentinga, is verschenen en gehoord.
Het slachtoffer heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
De officier van justitie mr. J.C. Reddingius heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem telastgelegde wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard danwel worden teruggegeven aan verdachte of de als rechthebbende aan te merken persoon.
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte meermalen met een honkbalknuppel gericht en met kracht op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en dat naar haar oordeel deze gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm geacht moeten worden te zijn gericht op opzettelijke levensberoving.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorafgaand en in direct verband met deze gedragingen een plan heeft bedacht en dat heeft uitgevoerd. Verdachte heeft een knuppel gekocht, deze verborgen gehouden, met de knuppel geoefend op een boksbal, gepland hoe hij na het feit zou vluchten, kleding meegenomen om herkenning te voorkomen en heeft vervolgens - conform zijn plan - het slachtoffer opgewacht en geslagen en vervolgens achtervolgd en nogmaals geslagen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade, wat er ook zij van verdachte’s psychische toestand ten tijde van bovengenoemde gedragingen. Dat het feit - zoals hierna aangegeven - verdachte sterk verminderd kan worden toegerekend, belet naar het oordeel van de rechtbank niet dat aangenomen wordt dat sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke
omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord. Hij heeft zonder duidelijke aanleiding een vriend opgewacht met een honkbalknuppel en heeft in koelen bloede uitgehaald tegen het hoofd van het slachtoffer. De jongen is nog weggerend maar verdachte heeft hem achtervolgd en heeft wederom tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen. Het slachtoffer heeft tengevolge hiervan een schedelbreuk en inwendige bloeding opgelopen.
Verdachte heeft met zijn handelen grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Duidelijk is ter terechtzitting gebleken dat het slachtoffer lijdt onder de impact van het handelen van verdachte en dat aannemelijk is dat het slachtoffer nog lang de nadelige gevolgen van het feit zal moeten dragen. Verdachte heeft ook in de samenleving in het algemeen het gevoel van onveiligheid doen toenemen.
Verdachte is, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van
1. het rapport van 17 september 2004 door de Raad voor de Kinderbescherming;
2. het groepsverslag en schoolverslag van 24 november 2004 door Forensisch Centrum Teylingereind;
3. de aanvullende groepsverslagen van 24 november 2004 en 22 december 2004 door Forensisch Centrum Teylingereind;
4. het pro justitia rapport van 20 januari 2005 door J. de Jonge, psychiater / kinder- en jeugdpsychiater;
5. het pro justitia rapport van 24 januari 2005, door drs. H.C. Both, pyscholoog/kinder- en jeugdpsychotherapeut;
6. het voorlichtingsrapport strafzaken bij brief van 26 januari 2005 door de Raad voor de Kinderbescherming, met bijlagen.
Uit deze rapportages komt onder meer het volgende naar voren.
(uit het onder 4. genoemde rapport:)
Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling c.q. ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, welke in diagnostische zin hierboven weergegeven is als voornamelijk een pervasieve ontwikkelingsstoornis, in het bijzonder aan de stoornis van Asperger.
Deze stoornis beïnvloedde in ernstige mate betrokkenes gedragskeuzes c.q. gedragingen, ten tijde van het tenlastegelegde op een zodanige manier dat het tenlastegelegde daaruit mede verklaard kan worden. Hij kwam tot de daad doordat hij op grond van denkstoornissen en oordeels- en kritiekstoornissen meende door het slachtoffer mishandeld en/of beledigd te zijn. Deze belediging en vermeende mishandeling hebben maandenlang bij betrokkene in zijn gedachte voortgeleefd en zouden nog meer geactiveerd zijn toen betrokkene zich door andere omstandigheden, waarbij hem onrecht werd aangedaan, zoals kort voor het delict in Colombia, waar hij zou zijn bedreigd en vernederd, opnieuw heeft opgewonden. Er was verder sprake van een buitensporige woede of agressie, bij een tekortschietende frustratietolerantie en een stoornis in de gewetensontwikkeling. Op grond van de symptomen van een ernstig ziektebeeld c.q.
ernstige ontwikkelingsstoornis en daarmee verbonden dreigende verdere scheefgroei in de ontwikkeling van de persoonlijkheid is er sprake van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Betrokkene komt op grond van een duidelijk recidivegevaar bij een ernstige stoornis, welke intensieve en langdurige behandeling behoeft, en op grond van een dreigend gevaar voor personen en zaken, in aanmerking voor een behandeling in het kader van een PIJ-maatregel. Zulk een PIJ-maatregel wordt als meest optimale maatregel geadviseerd.
De inrichting moet voldoen aan mogelijkheden om binnen het kader van een PIJ-maatregel verdachte als een psychiatrische jeugdige te kunnen behandelen. Een inrichting, die daar ervaring mee heeft, is bijvoorbeeld de Hartelborgt te Spijkenisse. Alsdaar zou zeker gezien de psychiatrische expertise de behandeling kunnen aanvangen.
(uit het onder 5. genoemde rapport:)
Betrokkene lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis, in het bijzonder de stoornis van Asperger.
Kenmerkend voor de stoornis van betrokkene is dat hij door krampachtig redeneren probeert zijn gedrag aan te passen aan de omgeving. Uit het onderzoek blijkt dat hij daarbij ook de obsessieve gedachte ontwikkelde dat wraak nemen het beste antwoord was op het ondergaan van vernederingen.
Betrokkene ontwikkelde ernstige symptomen als gevolg van het keer op keer ervaren van pesten en vernederingen in het sociaal contact waardoor een ernstige scheefgroei in zijn ontwikkeling plaatsvond. Op grond hiervan moet betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde beschouwd worden als sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
De obsessieve denkpatronen en het onvermogen sociale situaties aan te voelen, te begrijpen, te beoordelen en daarin adequaat te handelen zorgen voor een verhoogde kans op recidive.
Op grond van de ernst van de stoornis, het gevaar van een verdere scheefgroei in de ontwikkeling van betrokkene en de kans op recidive, wordt behandeling geadviseerd in het kader van een PIJ-maatregel.
Een behandeling in een jeugdpsychiatrische inrichting is gewenst en men kan daarbij denken aan ‘de Hartelborgt’ in Spijkenisse.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapporten over en maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen, in die zin dat de rechtbank uitgaat van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het gepleegde delict en het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank adviseert de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ten uitvoer te leggen in De Hartelborgt te Spijkenisse, danwel in een andere inrichting die aansluit bij de persoonlijkheid van verdachte, zoals beschreven in bovengenoemde rapporten.
De inbeslaggenomen goederen
Met betrekking tot het inbeslaggenomene vermeld op de beslaglijst, voorzien van parketnummer 09.925907-04, overweegt de rechtbank het volgende:
voorwerp nummer 4: 1 stk Honkbalknuppel kl: zilver, ABEY BAT aluminium base ball bat met zwart handvat,
dit betreft een voorwerp met behulp waarvan het feit is begaan, zodat de rechtbank daarvan de verbeurdverklaring zal gelasten;
voorwerpen nummers
1: 1 stk kleding kl: wit, KARL KANI jeans maat 34/34,
2: 1 stk rugzak kl: zwart SAMSONITE stof,
3: 1 stk kleding kl: rood DADA t-shirt t-shirt opschrift dada wear, op rechtermouw letter,
5: 1 stk tas kl: oranje ALBERT HEYN plastic boodschappentas AH met blauwe handvaten,
6: 1 stk kleding kl: blauw KARL KANI shirt licht blauw, op rugzijde karl kani 23,
7: 1 stk pet kl: zwart BASE BALL olympic zwart base ball petje met opschrift NY,
deze dienen aan de verdachte dienen te worden teruggegeven;
voorwerp nummer 8: 1 stk kleding NIKE trainingsbroek zwart met grijze bies,
dit dient te worden teruggegeven aan de als rechthebbende aan te merken persoon, te weten Steve Oistroisky.
Van de beslaglijst is een kopie gevoegd bij dit vonnis, gemerkt C.
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
45, 77a, 77g, 77h, 77s, 77v, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastgelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
poging tot moord;
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
legt verdachte op de maatregel van
PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR JEUGDIGEN.
In verzekering gesteld op 16 september 2004;
in voorlopige hechtenis gesteld op 17 september 2004.
Verklaart verbeurd: de honkbalknuppel genoemd op de beslaglijst bij nummer 4;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van: de trainingsbroek genoemd op de beslaglijst bij nummer 8;
gelast de teruggave aan veroordeelde van: de kleding, de rugzak en de tas genoemd op de beslaglijst bij nummers 1, 2, 3, 5, 6 en 7.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.A. Egter van Wissekerke, kinderrechter, voorzitter,
L.P. Bosma, kinderrechter,
E.M.J. Raeijmaekers, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
17 februari 2005.