ECLI:NL:RBSGR:2005:AS6542

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/57493, 04/57490
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag asiel met betrekking tot authenticiteit van documenten en zorgvuldigheid van de besluitvorming

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door een Iraanse vreemdeling, die op 20 december 2004 is ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op basis van het feit dat de overgelegde documenten niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden werden aangemerkt, zoals vereist onder artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vreemdeling stelde dat zij een origineel document had ingeleverd ter ondersteuning van haar aanvraag, maar de IND meende dat alleen een kopie was overgelegd, waardoor de authenticiteit niet kon worden vastgesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de IND de aanvraag niet met de vereiste zorgvuldigheid had voorbereid, omdat zij een ander document had beoordeeld dat niet door de vreemdeling was overhandigd. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven.

De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vreemdeling voldoende had aangetoond dat zij een origineel document had ingeleverd. De rechter oordeelde dat de IND de aanvraag opnieuw moest beoordelen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de IND werd opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van de vreemdeling. Tevens werd de IND veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het indienen van het beroep en verzoekschrift waren gemaakt. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de vreemdeling geen belang meer had bij toewijzing daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: Awb 04/57493 BEPTDN A S7 en Awb 04/57490 BEPTDN A S7
uitspraak: 12 januari 2005
U I T S P R A A K
inzake: [vreemdeling],
geboren [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer: [V-nummer],
verzoekster,
gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek, advocaat te Groningen,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND))
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.W. Stevens, procesvertegenwoordiger.
PROCESVERLOOP
Op 20 december 2004 heeft verzoekster een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 24 december 2004 afwijzend op de aanvraag beslist.
Bij beroepschrift van 24 december 2004 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen deze beschikking. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 04/57490. Aan verzoekster is medegedeeld dat zij de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van (eveneens) 24 december 2004 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat op het beroep wordt beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de voorzieningenrechter en de wederpartij gezonden.
De openbare behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 7 januari 2005. Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B. Van Dijk, advocaat te Groningen, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
MOTIVERING
Feiten en standpunten van partijen
Verzoekster heeft op 2 juli 2000 voor de eerste maal een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 4 september 2000 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist verzoekster geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij beschikking van 27 november 2001 heeft verweerder het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 27 december 2001 heeft verzoekster daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij onherroepelijke uitspraak van 9 april 2003 (reg.nr. Awb 02/2158) van deze rechtbank, zitting houdende te Groningen, is het beroep ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft op 20 december 2004 een herhaalde aanvraag ingediend. Ten ondersteuning daarvan heeft verzoekster een (kopie van een) waarschuwingsbrief van de Algemene rechtbank van Teheran, afdeling 203, d.d. 12 augustus 2003 (21.5.1382) met kenmerk 82/347 overgelegd, waarin te kennen wordt gegeven dat zij zich binnen de gestelde termijn van drie dagen voor de behandeling bij de rechtbank aanwezig dient te zijn vanwege de beschuldiging van afvalligheid en verdorvenheid der aarde en dat zij bij niet verschijnen zal worden gearresteerd. Middels dit document, voorzien van een vertaling, wil verzoekster aantonen dat zij wel degelijk te vrezen heeft voor vervolging van de Iraanse autoriteiten vanwege haar bekering tot het christelijk geloof, waarvan zij ook in haar eerdere asielprocedure melding heeft gemaakt. Verder heeft verzoekster aangegeven bevreesd te zijn voor uithuwelijking.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat het door verzoekster overgelegde document en hetgeen zij naar voren heeft gebracht niet als nieuwe feiten dan wel veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt.
Volgens verweerder kan de authenticiteit van het document niet worden vastgesteld nu zij slechts een kopie daarvan heeft overgelegd, hetgeen voor haar rekening en risico behoort te komen. Reeds om deze reden is er geen sprake van nova in de zin van artikel 4:6 Awb. Verweerder heeft zijn beslissing mede gebaseerd op een proces-verbaal van documentenfouillering van de Koninklijke Marechaussee van 24 december 2004 (mutatienr. PL274H/04-117991), waaruit is gebleken dat de oproeping, voorzien van het nummer 297/79, op een andere naam was gesteld en dat het een vals exemplaar betrof. Derhalve bestaat er geen aanleiding de aanvraag inhoudelijk te beoordelen op inwilligbaarheid. Onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking is de aanvraag afgewezen.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat haar aanvraag ten onrechte in de aanmeldcentrumprocedure (AC-procedure) is afgedaan. Verzoekster stelt dat zij een origineel document en niet een kopie daarvan ter ondersteuning van haar aanvraag heeft overgelegd en dat haar ten onrechte het overleggen van een ander document wordt toegeschreven. Volgens verzoekster is er in het aanmeldcentrum mogelijk sprake geweest van het verwisselen van documenten.
Verzoekster meent dat er voldoende is gebleken van nieuw gebleken feiten en/of omstandigheden. Ten gevolge van haar religieuze overstap heeft verzoekster problemen met de Iraanse overheid gekregen, waarbij als verzwarende factor geldt dat haar broer bij de veiligheidsdienst werkt. Voorts is er in haar land van herkomt sprake van een negatieve bejegening van christelijke groepen en kerkleiders door de Iraanse autoriteiten.
Beoordeling van het verzoek
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen het besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Partijen zijn tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
Artikel 4:6 Awb bepaalt dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag is gedaan, de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te melden. Indien daarvan geen sprake is, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerder afwijzende beschikking.
Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling), verwezen zij onder meer naar de uitspraak van 4 april 2003, JV 2003, 219 en de uitspraak van 21 juli 2003, JV 2003, 432, moet de rechter, ter bepaling van de omvang van de door hem te verrichten beoordeling in dit geval, direct treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
Vooropgesteld moet worden dat met de uitspraak van 9 april 2003 van deze rechtbank, zittinghoudende te Groningen, de afwijzende beslissing op een eerdere aanvraag om toelating op asielgerelateerde gronden in rechte is komen vast te staan. De aanvraag van 20 december 2004, die aan de bestreden beschikking ten grondslag ligt, moet derhalve worden aangemerkt als een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, Awb.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekster met betrekking tot de dreigende uithuwelijking geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht.
Met betrekking tot het door verzoekster overgelegde document heeft verweerder overwogen dat het document geen novum als bedoeld in artikel 4:6 Awb is, omdat de authenticiteit daarvan niet worden vastgesteld nu verzoekster slechts een gekopieerd en geen origineel document heeft overgelegd.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat, blijkens het ontvangstbewijs voor het tijdelijk inbewaring nemen van reis- en/of identiteitspapieren van 20 december 2004, de korpschef van het regionale politiekorps Groningen een waarschuwingsoproep ten name van [vreemdeling], geboren [geboortedatum] te Teheran, van Iraanse nationaliteit, tijdelijk in bewaring heeft genomen. Uit een proces-verbaal van documentenfouillering t.b.v. de Koninklijke Marechaussee van 20 december 2004 is gebleken dat de vreemdeling (bekend onder V-nummer [V-nummer]) desgevraagd een waarschuwingsoproep met vertaling heeft overhandigd. Uit het verslag van het gehoor blijkt dat verzoekster een waarschuwingsbrief van de Algemene rechtbank van Teheran, afdeling 203, d.d. 12 augustus 2003 (21.5.1382) met kenmerk 82/347 heeft overgelegd. Uit geen van deze documenten blijkt dat het om een kopie van een waarschuwingsoproeping gaat. In de zienswijze heeft verzoekster gemotiveerd betoogd dat zij het originele document heeft ingeleverd bij het indienen van haar aanvraag in het aanmeldcentrum.
Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat verzoekster ter ondersteuning van haar aanvraag het originele exemplaar van de waarschuwingsoproep heeft overgelegd.
Nu verweerder evenwel niet dit document maar - naast de kopie van de waarschuwingsoproep - een ander document waarvan niet gebleken is dat dit door verzoekster is overhandigd, bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken, moet worden geoordeeld dat verweerder de bestreden beschikking niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid.
Deze onzorgvuldige voorbereiding raakt ook verweerders subsidiaire standpunt dat ook al zou een origineel document zijn overgelegd, dat niet tot een ander oordeel zou leiden, nu de inhoud van het document niet overeenkomt met hetgeen op grond van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 27 april 2004 bekend is. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat dit document mogelijk een concreet aanknopingspunt van twijfel aan de juistheid van dat ambtsbericht kan opleveren.
Uit het voorgaande volgt dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter zal het beroep derhalve met toepassing van artikel 8:86 Awb gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 Awb. Verweerder zal opnieuw moeten beslissen op de aanvraag van verzoekster met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Onder deze omstandigheden heeft verzoekster geen belang meer bij toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, zodat deze zal worden afgewezen.
Er bestaat aanleiding voor vergoeding van de proceskosten die verzoekster in verband met het indienen van het beroep- en verzoekschrift heeft moeten maken.
Beslist wordt als volgt.
BESLISSING:
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw moet beslissen op de aanvraag van verzoekster met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster ten bedrag van € 966,== onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als (de) rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster moet voldoen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak ten aanzien van het gedeelte waarin op het beroep is beslist, binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Aldus gegeven door mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van B. de Vogel als griffier op 12 januari 2005.
Afschrift verzonden: 13 januari 2005