RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/926059-04
rolnummer 0008
's-Gravenhage, 15 februari 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden", unit 3 te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 februari 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr T. Meijer, advocaat te 's-Gravenzande, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Beliën heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en dat de verdachte terzake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag te 's-Gravenhage, ook indien dat inhoudt dat de verdachte zich onder behandeling zal stellen bij "De Waag".
Aan de verdachte is tenlastegelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat niet bewezen verklaard kan worden dat aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, aangezien uit de in het onderhavige dossier aanwezige medische rapporten blijkt dat het slachtoffer geen blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Uit het proces-verbaal d.d. 8 november 2004 van getuige [getuige], orthopedisch chirurug, is komen vast te staan dat het slachtoffer [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit een gekneusd borstbeen, een gekneusde rib en een gebroken pink heeft opgelopen. Genoemde getuige verklaart dat het herstel van het gekneusde borstbeen naar verwachting enkele maanden zal duren. Het herstel van de gebroken pink zal ongeveer twee maanden in beslag nemen. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het proces-verbaal navraag lichamelijke en geestelijke toestand aangever van 21 januari 2005 waarin de vader van het slachtoffer verklaart dat het slachtoffer eerst vanaf 24 januari 2005 in staat zal zijn om alle lessen op school te volgen. Op grond van de aard van het aan het slachtoffer toegebrachte letsel, alsmede de hiervoor omschreven herstelperiode, is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde letsel - te weten een gekneusd borstbeen, een gekneusde rib en een gebroken pink - kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij is - nadat hij door zijn medeverdachte naar aanleiding van een alarmerend telefoontje werd gewaarschuwd - met zijn vrienden naar het Tochtpad te Zoetermeer gegaan. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachten het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem meermalen tegen het gezicht, het hoofd en andere lichaamsdelen te stompen of te slaan en hem tegen het hoofd, de borstkas en andere lichaamsdelen te schoppen. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer [slachtoffer] een gekneusd borstbeen, een gekneusde rib en een gebroken pink opgelopen. De verdachte maakte deel uit van de groep personen die het slachtoffer zwaar heeft mishandeld. De rechtbank merkt de verdachte aan als medepleger. Daarom dient hij mede verantwoordelijk te worden gehouden voor deze volstrekt onaanvaardbare geweldpleging. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op uiterst laffe en gewelddadige wijze een willekeurig slachtoffer grote schrik en angst heeft aangejaagd en pijn heeft berokkend. Op brute wijze is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het gepleegde strafbare feit heeft een buitengewoon beangstigend effect gesorteerd en te verwachten valt dat het slachtoffer nog geruime tijd de lichamelijke en psychische gevolgen zal ondervinden van hetgeen hem is aangedaan. Bovendien dragen dergelijke uitingen van geweld, temeer indien deze - zoals in de onderhavige zaak - plaatsvinden op de openbare weg, bij aan de reeds in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de houding van de verdachte ter terechtzitting waaruit enig besef blijkt van het leed dat het slachtoffer is aangedaan alsmede op de persoonlijkheidsstructuur van de verdachte zoals uit het nader te noemen voorlichtingsrapport naar voren komt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport betreffende verdachte van de Reclassering Nederland ressort Den Haag van 27 januari 2005, opgemaakt en ondertekend door M.G. Wildeboer, reclasseringswerker en A.C.J. Schrama, unitmanager.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals na te melden, een passende reactie vormt.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Medeplegen van zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot VIER MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 25 oktober 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 28 oktober 2004;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien dat inhoudt dat de verdachte zich onder behandeling zal stellen bij "De Waag";
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Geerars, voorzitter,
Veldt-Foglia en Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kleijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2005.
Mr Goudswaard is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.