ECLI:NL:RBSGR:2005:AS6096

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/926057-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Geerars
  • Veldt-Foglia
  • A. Goudswaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en openlijke geweldpleging in Zoetermeer

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 februari 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een zware mishandeling. De feiten vonden plaats in de nacht van 23 oktober 2004, toen de verdachte, na een alarmerend telefoontje van zijn broer, met vrienden naar het Tochtpad in Zoetermeer ging. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer zwaar mishandeld door hem meermalen te stompen en te schoppen, wat resulteerde in een gekneusd borstbeen, een gekneusde rib en een gebroken pink. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger van de mishandeling moet worden aangemerkt, omdat hij niet heeft ingegrepen om het geweld te stoppen en deel uitmaakte van de groep die het slachtoffer aanviel.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, door zijn gedrag, een belangrijke rol speelde in de agressieve sfeer die leidde tot de mishandeling. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De verdachte had eerder al een strafblad, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die nog lange tijd de gevolgen van de mishandeling zou ondervinden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/926057-04 en 09/051183-04
rolnummer 0007
's-Gravenhage, 15 februari 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 februari 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr I.A. Groenendijk, advocaat te Naaldwijk, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Beliën heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en dat de verdachte terzake van het onder 1 subsidiair en 2 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is tenlastegelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverwegingen.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de verdachte het verweer gevoerd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit niet kan worden aangemerkt als medepleger nu hij met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer] in het geheel geen geweldshandelingen heeft verricht en voorts op geen enkele wijze aandeel heeft gehad in het tegen die [slachtoffer] gepleegde geweld. Aldus is er naar de mening van de verdediging geen sprake van een bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering gericht op het aan die [slachtoffer] toegebrachte letsel. Voorts heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat niet bewezen verklaard kan worden dat aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, aangezien uit de in het onderhavige dossier aanwezige medische rapporten blijkt dat het slachtoffer geen blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Op grond van de dossierstukken alsmede het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte in de nacht van 23 oktober 2004 een telefoontje van zijn broer ontving waaruit de verdachte heeft afgeleid dat zijn broer door andere jongens werd bedreigd. Verdachte, die evenals de medeverdachten een grote hoeveelheid alcohol had gebruikt, vond dat "ze niet aan zijn broertje hadden te komen". Daarom heeft verdachte zijn vrienden gewaarschuwd en is hij vervolgens met die vrienden - waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - naar het Tochtpad te Zoetermeer gegaan, waar zijn broer zich zou bevinden. Verdachte is door deze handelwijze als eerste verantwoordelijk voor de agressieve sfeer, waarin de latere mishandeling heeft plaatsgevonden. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte op een bepaald moment samen met medeverdachte [medeverdachte 1] dreigend achter enkele andere personen is aangerend. Toen de verdachte weer was teruggekeerd is hij op korte afstand aanwezig geweest terwijl anderen geweldshandelingen tegen het slachtoffer [slachtoffer] pleegden. De verdachte heeft hierbij niet actief ingegrepen teneinde het geweld te doen stoppen. Bovendien heeft de verdachte zich gedurende de mishandeling niet gedistantieerd van de groep die tegen het slachtoffer [slachtoffer] geweld pleegden, hoewel dit mogelijk was geweest. Uiteindelijk is de verdachte samen met zijn medeverdachten van de plaats van het delict weggegaan. Gelet op bovenstaande omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - is er naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak sprake van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, dat verdachte dient te worden aangemerkt als medepleger van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van het aan het slachtoffer [slachtoffer] toegebrachte letsel overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het proces-verbaal d.d. 8 november 2004 van getuige [getuige], orthopedisch chirurug, is komen vast te staan dat het slachtoffer [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit een gekneusd borstbeen, een gekneusde rib en een gebroken pink heeft opgelopen. Genoemde getuige verklaart dat het herstel van het gekneusde borstbeen naar verwachting enkele maanden zal duren. Het herstel van de gebroken pink zal ongeveer twee maanden in beslag nemen. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het proces-verbaal navraag lichamelijke en geestelijke toestand aangever van 21 januari 2005 waarin de vader van het slachtoffer verklaart dat het slachtoffer eerst vanaf 24 januari 2005 in staat zal zijn om alle lessen op school te volgen. Op grond van de aard van het aan het slachtoffer toegebrachte letsel, alsmede de hiervoor omschreven herstelperiode, is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde letsel - te weten een gekneusd borstbeen, een gekneusde rib en een gebroken pink - kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij is - nadat hij een alarmerend telefoontje van zijn broer had ontvangen en zijn vrienden had gewaarschuwd - met zijn vrienden naar het Tochtpad te Zoetermeer gegaan. De verdachte is dreigend achter enkele personen aangerend. De medeverdachten hebben het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem meermalen tegen het gezicht, het hoofd en andere lichaamsdelen te stompen of te slaan en hem tegen het hoofd, de borstkas en andere lichaamsdelen te schoppen. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer [slachtoffer] een gekneusd borstbeen, een gekneusde rib en een gebroken pink opgelopen. De verdachte maakte deel uit van de groep personen die het slachtoffer zwaar heeft mishandeld. Op grond van de in dit vonnis vermelde bewijsoverweging kan verdachte worden aangemerkt als medepleger en dient hij mede verantwoordelijk te worden gehouden voor deze volstrekt onaanvaardbare geweldpleging. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op uiterst laffe en gewelddadige wijze een willekeurig slachtoffer grote schrik en angst heeft aangejaagd en pijn heeft berokkend. Op brute wijze is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De gepleegde strafbare feiten hebben een buitengewoon beangstigend effect gesorteerd en te verwachten valt dat het slachtoffer nog geruime tijd de lichamelijke en psychische gevolgen zal ondervinden van hetgeen hem is aangedaan.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft deelgenomen aan een vechtpartij op straat. In deze vechtpartij is tegen twee slachtoffers grof geweld gepleegd. De verdachte maakte deel uit van de vechtende groep en heeft actief deelgenomen aan deze vechtpartij. Aldus heeft de verdachte ook bij deze gelegenheid ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, zonder oog te hebben voor de fysieke gevolgen en de psychische gevolgen die zij daarvan zouden ondervinden. Bovendien dragen dergelijke uitingen van geweld, temeer indien deze - zoals in de onderhavige zaak - plaatsvinden op de openbare weg, bij aan de reeds in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 oktober 2004, eerder is veroordeeld, hetgeen de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de omstandigheid dat de verdachte in mindere mate een uitvoerende rol voor en gedurende de onder 1 subsidiair bewezen verklaarde zware mishandeling heeft gehad alsmede op de houding van de verdachte ter terechtzitting waaruit enig besef blijkt van het leed dat het slachtoffer is aangedaan. Hoewel de rechtbank heeft overwogen de verdachte te veroordelen tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf, is zij - gelet op de ernst van beide bewezen verklaarde feiten alsmede op de aard van het toegebrachte letsel - tot het oordeel gekomen dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals na te melden, passend en geboden is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport betreffende verdachte van de Reclassering Nederland ressort Den Haag van 25 januari 2005, opgemaakt en ondertekend door M. van Lent, reclasseringswerker en A.C.J. Schrama, unitmanager.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1 subsidiair:
Medeplegen van zware mishandeling;
feit 2 primair:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot ZES MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 25 oktober 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 28 oktober 2004,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 3 december 2004;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Geerars, voorzitter,
Veldt-Foglia en Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kleijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2005.
Mr Goudswaard is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.