Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 64957 BEPTDN H
inzake: A, geboren op [...] 1979, van Somalische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. B.D. Lit, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.L. Post, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 30 oktober 2001 is de aanvraag van eiser van 19 mei 2001 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 26 november 2001 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2004. Eiser is daar niet in persoon verschenen en zijn gemachtigde is met bericht tevens niet ter zitting gekomen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek niet gesloten, maar is verweerder verzocht nadere informatie te verschaffen. Verweerder heeft op 19 oktober 2004 deze informatie verzonden. Eiser heeft hierop niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank met toestemming van de partijen het onderzoek zonder nadere zitting gesloten en de uitspraak bepaalt op heden.
2.1 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.2 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.3 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser behoort tot de Dir bevolkingsgroep in Somalië en hij belijdt het Soenitische geloof. Hij is nimmer lid geweest van een politieke partij of beweging. In 1996 is de ouderlijke woning van eiser door gewapende mannen overvallen waarbij twee personenauto’s en sieraden zijn buitgemaakt. De vader, moeder en broer van eiser zijn tijdens de overval dood geschoten. Toen eiser zijn vader probeerde te beschermen werd hij in zijn hoofd geschoten waardoor hij in coma raakte. Een buurman heeft zich over eiser ontfermd en hem met een vliegtuig naar een ziekenhuis in Nairobi in Kenia gebracht. Eiser heeft daar drie maanden in coma in het ziekenhuis gelegen. Daarna is eiser verder behandeld in verschillende privé-klinieken. In Kenia was het voor eiser moeilijk om te blijven. Hij was illegaal en kon daar geen asiel aanvragen. Hij is tijdens razzia’s meerdere keren opgepakt door de Keniaanse politie. Eiser werd door de Keniaanse politie afgeperst en mishandeld. Eén keer heeft hij hierbij een beenbreuk opgelopen. Op 7 februari 2001 heeft eiser Kenia verlaten om elders bescherming te zoeken. Eiser kan niet terugkeren naar Somalië want de gewapende overvallers waren militieleden van de Aidid. De Aidid is nog steeds aan de macht en zijn actief in dat deel van Mogadishu waar eiser heeft gewoond. Voor de overval in 1996 heeft eiser nooit problemen gehad met de Aidid. Wel is Mohammed Ahmed Nuur, een politiek leider, voor deze overval gewurgd.
In zijn zienswijze heeft eiser hieraan toegevoegd dat zijn vader een rijk en bekend persoon is, die hoofd was van de inlichtingendienst van het voormalige regime in Somalië.
2.4 Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Eiser heeft geen gegronde vrees voor vervolging, hij staat niet in de negatieve aandacht van de autoriteiten. De overval was niet op eiser en zijn familie persoonlijk gericht. In zijn zienswijze stelt eiser dat hij last heeft van zijn geheugen vanwege een schotwond. Echter, in het eerste noch in het nader gehoor is aangegeven dat hij geheugenproblemen heeft. Daarnaast heeft hij dit niet verder onderbouwd, noch een verklaring gegeven voor het feit dat hij eerst in zijn zienswijze melding heeft gemaakt van zijn gestelde geheugenproblemen. Tevens blijkt uit een verklaring van de Medische Opvang Asielzoekers dat zij niet bekend zijn met de vergeetachtigheid. Tevens doet dit niets af aan het feit dat het niet aannemelijk is dat eiser gegronde vrees voor vervolging heeft. Niet valt in te zien waarom eiser niet eerder heeft gezegd dat zijn vader hoofd van de inlichtingendienst was van het vorige regime. De vergeetachtigheid doet hieraan niet af, daar in het nader gehoor er geen enkele aanwijzing is te vinden dat de vader bij de inlichtingendienst heeft gewerkt dan wel dat het vertrek van eiser met de positie van zijn vader te maken had. Eiser heeft in het nader gehoor gezegd dat zijn vader handelaar was en hij heeft ook later niet kunnen onderbouwen dat zijn vader hoofd van de inlichtingendienst was. Eiser had bescherming kunnen vragen in Kenia. Tegen hetgeen vervolgens in Kenia is gebeurd biedt het Vluchtelingenverdrag geen bescherming.
Voorts heeft eiser als lid van de Dir stam een beschermingsalternatief in het relatief veilige deel van Somalië. Hij behoort dan ook niet tot een categorie asielzoekers voor wie naar het oordeel van de Minister terugkeer naar het land van herkomst in verband met de algehele situatie aldaar van bijzondere hardheid is. Eiser voldoet eveneens niet aan de vereisten van het traumatabeleid en gezien het bovenstaande is er geen medisch onderzoek nodig.
2.5 Eiser heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Er had onderzoek naar de situatie van eiser plaats moeten vinden. Een neuroloog heeft ondertussen vastgesteld dat eiser een in- en uitschotwond heeft in zijn schedel. Eiser was vergeten mede te delen aan de arts dat hij last had van vergeetachtigheid, dit zal nog voorgelegd worden aan de arts. Er moet terdege rekening gehouden worden met een post traumatische stress stoornis en wellicht andere stoornissen. Er was dan ook een onderzoek door het Bureau Medische Adviezen (BMA) geïndiceerd. Uit de overgelegde getuigenverklaring blijkt dat de vader van eiser bij de inlichtingendienst heeft gewerkt. Dat de vlucht verband houdt met de werkzaamheden voor de inlichtingendienst is in zijn algemeenheid aannemelijk. Eiser is dan ook een vluchteling. Voorts is de terugkeer van eiser naar Somalië in strijd met artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), hiervoor wordt ook verwezen naar de brief van Amnesty International van 27 mei 2004, de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 9 september 2004, het rapport van de UNHCR van 11 augustus 2004 en de interim measure van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 augustus 2004. Ten slotte wordt er ten onrechte geen categoriaal beschermingsbeleid gevoerd ten aanzien van asielzoekers uit, onder meer, Zuid-Somalië.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Ten aanzien van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft voordat het huis werd overvallen nimmer problemen gehad. Hij heeft zich ook nooit geprofileerd als tegenstander van de heersende autoriteiten. Later heeft eiser verteld dat zijn vader hoofd van de inlichtingendienst was en dat hij dit niet eerder kon zeggen omdat hij last heeft van vergeetachtigheid door een hoofdwond. Nog daargelaten dat hij dit pas in zijn zienswijze heeft gesteld, heeft hij dit verder helemaal niet kunnen onderbouwen of aannemelijk kunnen maken. In beroep stelt eiser een getuige te hebben die kan zeggen dat zijn vader hoofd was van de veiligheidsdienst. Afgezien van het feit dat het pas in beroep naar voren is gekomen, is deze getuige niet aan te merken als een objectief verifieerbare bron. En al zou eiser gevolgd worden in zijn stelling dat zijn vader hoofd van de veiligheidsdienst was, dan nog heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij daardoor gegronde vrees voor vervolging heeft. Voorts vallen de problemen van eiser in Kenia niet onder het Vluchtelingenverdrag, daar het een derde land is.
Gezien hetgeen hierboven is overwogen was er geen onderzoek door het BMA nodig. Eiser stelt dan wel dat er ook een BMA onderzoek nodig was om te kijken of hij tijdens zijn nader gehoor wel goed heeft kunnen verklaren, maar van de noodzaak hiervan blijkt niet uit het nader gehoor. Verder heeft eiser pas in beroep zijn medische situatie onderbouwd. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid geen onderzoek door het BMA hoeven laten plaatsvinden. Verweerder heeft derhalve toereikend gemotiveerd dat eiser geen verdragsvluchteling is en daarmee terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw.
2.7 Ten aanzien van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat verweerder van eiser niet verlangt dat hij terugkeert naar zijn eigen woonplaats die gelegen is in één van de zogenaamde conflictgebieden in Zuid-Somalië. Van voorgenomen uitzetting in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw naar dat gebied is ook geen sprake. In geschil is slechts de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de voorgenomen gedwongen terugkeer van eiser naar het zogenoemde relatief veilige gebied in Somalië. Die gedwongen terugkeer vormt de in geschil zijnde uitzetting in de zin van de b-grond van het eerste lid van artikel 29 Vw.
2.8 Tot het relatief veilige gebied rekent verweerder de volgende gebieden: de zes noordelijke provincies Awdal, Galbeed, Toghdeer, Sahil, Sanaag en Sool, de noordoostelijke provincies Bari, Nugal en het noorden van Mudug (tezamen Somaliland en Puntland), het zuiden van Mudug en de centrale provincies Hiiran en Galgadud (voorzover niet in het overgangsgebied), alsook de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de algemene ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken over Somalië, waarvan de laatste van 24 maart 2004 (hierna aan te duiden als: het ambtsbericht) de meest recente beschrijving bevat.
2.9 De rechtbank stelt voorop dat de algemene gegevens over de situatie in het relatief veilige deel van Somalië van belang zijn voor een zorgvuldige beoordeling van de risico’s die aan uitzetting naar dat gebied zijn verbonden (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 7 november 2003, JV 2004/17). De juistheid van de gegevens die verweerder aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd en die hij heeft ontleend aan het ambtsbericht, dient dan ook vast te staan. Eiser heeft de juistheid en de volledigheid daarvan betwist.
2.10 Bij de beantwoording van de vraag of van de juistheid of volledigheid van die gegevens kan worden uitgegaan, is het volgende van belang.
2.11 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt de volgende stukken overgelegd. Een brief van Amnesty International van 27 mei 2004, een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 9 september 2004, het rapport van de UNHCR van 11 augustus 2004 en de interim measure van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 31 augustus 2004. De rechtbank merkt deze stukken aan als nadere onderbouwing van een reeds eerder ingenomen standpunt.
2.12 Ten aanzien van de interim measure overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft een brief overgelegd van 31 augustus 2004, geschreven door de Section Registrar van het EHRM aan een Nederlandse advocaat en in afschrift aan de Nederlandse regering, inzake de verlenging van de interim measure ten aanzien van een Somalische asielzoeker. Niet in geschil is dat laatstgenoemde behoort tot de Darod/Majerteen en afkomstig is uit Mogadishu. In voornoemde brief staat te lezen: “...that on the 31 August 2004 the Chamber, in the light of the information currently available concerning the situation of internally displaced persons in Puntland, decided once more to indicate to the Government of the Netherlands, under the Rule 39 of the rules of the Court, that it was desirable in the interests of the parties and the proper conduct of the proceedings before the Court not to expel the applicant, for the time being until 28 September 2004.” Voorts staat te lezen: “...this interim measure will stay in force at least until such time as the Court has had the opportunity to examine the official country report which will be issued by the Netherlands Minister of Foreign Affairs in the autumn. The Chamber further decided that, depending on the contents of the report, it may be opportune to organise a “fact-finding hearing” in Strasbourg, during which the Court could hear experts with personal knowledge of the situation in northern Somalia.”
De rechtbank stelt vast dat waar het in de voorlopige maatregelen van het EHRM ten aanzien van Somalische asielzoekers tot 31 augustus 2004 ging om personen die behoren tot de minderheidsclans, blijkens de brief van 31 augustus 2004 van het EHRM sprake is van een interim measure ten aanzien van een lid van een meerderheidsclan.
2.13 De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de ontwikkelingen zoals gebleken uit voornoemde brief niet zonder meer is vol te houden dat de beslissingen en het voornemen van het EHRM, gezien de tekst en de strekking van de brief, geen zaaksoverstijgende betekenis toekomt. De interim measure is ingesteld naar aanleiding van de algemene situatie in Somalië en is derhalve ook voor de onderhavige zaak van belang. Zonder nadere motivering valt voorts niet in te zien op grond waarvan ervan zou moeten worden uitgegaan dat in de onderhavige zaak, waar het gaat om een Somalische asielzoeker die behoort tot de clan van de Dir, niet tot een zelfde interim measure zou worden besloten als in de zaak van een Somalische asielzoeker die behoort tot de clan van de Darod. Daarbij wordt meegenomen dat eiser afkomstig is uit de omgeving Mogadishu en dat zijn familie daar ook vandaan komt, terwijl uit de interim measure is af te leiden dat toegang tot Noord-Somalie niet is gegarandeerd indien eiser nier eerder in Noord-Somalie heeft verbleven en zijn familie daar geen verblijf houdt. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat eiser bij terugkeer als internally displaced person tot de ontheemden gaat behoren.
2.14 Ten aanzien van de brief van Amnesty International van 27 mei 2004, de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 9 september 2004 en het rapport van de UNHCR van 11 augustus 2004 overweegt de rechtbank als volgt.
In de brief van Amnesty International staat dat de ontheemden in Somalië in een erbarmelijke humanitaire veiligheids- en mensenrechtensituatie leven. Tevens heeft Somaliland al eerder aangegeven geen gedwongen terugkerende Somaliërs, al dan niet oorspronkelijk afkomstig van Somaliland, te accepteren en recentelijk zelfs dat het personen die niet oorspronkelijk uit het gebied komen zal uitzetten. Dit wordt onderbouwd met bronnen.
In de brief van VluchtelingenWerk Nederland staat dat de regimes die in Somaliland respectievelijk Puntland feitelijk de staatsmacht hebben niet bereid zijn om Somaliërs uit andere regio’s toe te laten tot hun grondgebied, tenzij zij nauwe clanbanden hebben. Somaliërs uit andere gebieden die er toch in slagen Puntland of Somaliland in te reizen lopen het risico om willekeurig slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen.
In het rapport van de UNHCR staat dat er een continue verslechtering van de veiligheidssituatie en sociaal-economische situatie is voor ontheemden in Somaliland en Puntland. Voorts adviseert de UNHCR dat er geen Somaliërs tegen hun zin moeten worden teruggestuurd naar een gedeelte van het land waar zij niet vandaan komen. Daarnaast accepteren de regionale autoriteiten waarschijnlijk geen verplichte uitzettingen en waarschijnlijk zelfs geen vrijwillige terugkeringen van personen die niet afkomstig zijn uit de betreffende gebieden. Ten slotte overweegt het UNHCR als volgt:
“So, in conclusion with respect to the concept of “safe areas”, any return to an area where the person does not belong translates immidiately into a situation of internal displacement, for whichit can never be considered that such a return is in fact te a “safe area”. In addition, this situation will necessarily result in the violation of socio-economic rights, exacerbating the situation of poverty and instability fot both the individual and the community, and no less than in the daily denial of basic human rights.”
2.15 De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde informatie, die is gebaseerd op verschillende openbare en gezaghebbende bronnen, concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het ambtsbericht voor zover dat algemene informatie bevat, die relevant is voor een zorgvuldige beoordeling van de risico’s die aan uitzetting zijn verbonden. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, nu niet van de juistheid van de informatie in het ambtsbericht kan worden uitgegaan, verweerder niet zorgvuldig de aan de uitzetting van eiser verbonden risico’s heeft kunnen beoordelen.
2.16 Ten aanzien van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat terugzending van eiser niet van bijzondere hardheid is. In hoofdstuk C8 “Somalië” Vc heeft verweerder aangegeven dat de algehele veiligheidssituatie het voeren van een beleid van categoriale bescherming voor het conflict- en overgangsgebied in het Zuiden van Somalië indiceert, maar dat personen die afkomstig zijn uit dat gebied, niet voor categoriale bescherming in aanmerking komen, omdat een verblijfsalternatief bestaat in het relatief veilige gebied.
2.17 De vraag of een asielzoeker op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 voor toelating in aanmerking komt, moet worden beantwoord aan de hand van een beoordeling van de algehele situatie in het land van herkomst.
2.18 Voor zijn standpunt dat een verblijfsalternatief kan worden tegengeworpen, heeft verweerder zich gebaseerd op het ambtsbericht. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, zijn er concrete aanknopingspunten op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de volledigheid en juistheid van die delen van het ambtsbericht.
2.19 Het besluit geen vergunning te verlenen op de d-grond van het eerste lid van artikel 29 Vw is derhalve niet zorgvuldig voorbereid.
2.20 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb.
2.21 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van veertien weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van 19 mei 2001, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2004, in tegenwoordigheid van mr. C.J. ten Hoopen als griffier.
afschrift verzonden op: 23 december 2004
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.