ECLI:NL:RBSGR:2004:AS7080

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1943 WVG
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van voorkeursrecht op gronden in het kader van een interne reorganisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die betrokken zijn bij een glastuinbouwbedrijf, en de raad van de gemeente Monster, thans gemeente Westland. De zaak betreft de vestiging van een voorkeursrecht op gronden die eigendom zijn van eisers, in het kader van een reorganisatie waarbij privé-eigendommen worden overgebracht naar een besloten vennootschap. Eisers stellen dat deze overdracht moet worden aangemerkt als een overdracht in de familiesfeer, zoals bedoeld in artikel 10 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overdracht van grond van een natuurlijk persoon naar een rechtspersoon niet kan worden aangemerkt als een overdracht in de familiesfeer. De rechtbank overweegt dat de vestiging van het voorkeursrecht leidt tot een beperking van de mogelijkheid om onroerende zaken te vervreemden, maar dat dit in overeenstemming is met de doelstellingen van de Wvg. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij heeft aangegeven dat de door eisers aangevoerde omstandigheden niet van dien aard zijn dat verweerder niet in redelijkheid tot vestiging van het voorkeursrecht had kunnen besluiten. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de vestiging van het voorkeursrecht en de toekomstige uitoefening daarvan, waarbij de vraag of de uitzondering van toepassing is pas aan de orde komt bij daadwerkelijke vervreemding.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 03/1943 WVG
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3]l en Kwekerij de Blauwe Brug B.V., te Poeldijk, eisers,
en
de raad van de gemeente Monster, thans gemeente Westland, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 24 september 2002 heeft verweerder op grond van de artikelen 2 en 2a van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) de artikelen 10-24, 26 en 27 van die wet van toepassing verklaard op de aan eisers toebehorende gronden, kadastraal bekend gemeente [...], plaatselijk bekend [adres].
Bij besluit van 27 maart 2003, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder het tegen genoemd besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit bij brief van 5 mei 2003, ingekomen op 7 mei 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 12 februari 2004 ter zitting behandeld.
Namens eisers is verschenen mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J.H. Stevens en mr. M.L.M. Verbruggen.
Motivering
Het Stadsgewest Haaglanden heeft op 20 februari 2002 het Regionaal Structuurplan Haaglanden vastgesteld, waarin de zogeheten Westlandse Zoom is aangewezen voor ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardig groen milieu met ruimte voor natuur, recreatie en wonen.
De aan eisers toebehorende percelen zijn gelegen in de Westlandse Zoom en maken deel uit van de woningbouw-locatie Hollewatering / Groene Pad. Op 19 juni 2002 is tussen de voormalige gemeenten Monster, Wateringen, Den Haag, de provincie Zuid-Holland en het stadsgewest Haaglanden een convenant gesloten voor de realisering van de Westlandse Zoom, de Structuurvisie Westlandse Zoom genaamd. Aangezien de bestemmingen van het Regionaal Structuurplan Haaglanden nog niet zijn gerealiseerd, heeft verweerder op grond van de artikelen 2 en 2a van de Wvg het voorkeursrecht gevestigd.
Het bezwaar van eisers, zoals ter zitting nader toegelicht, houdt verband met het voornemen van [eiser 1] zich uit het door eisers gezamenlijk geëxploiteerde glastuinbouwbedrijf terug te trekken, waarna de bedrijfsvoering zal worden voortgezet door zijn zoon [eiser 2]. In het kader van deze bedrijfsopvolging vindt een reorganisatie plaats, waarbij privé-vermogen wordt overgebracht naar een besloten vennootschap. Tot het over te dragen vermogen behoren de percelen [...], op welke gronden het voorkeursrecht is gevestigd. Eisers zien in de vestiging van het voorkeursrecht een doorkruising van hun plannen. Zij stellen zich op het standpunt dat de voorgenomen overdracht van de twee percelen aan de vennootschap moet worden aangemerkt als een overdracht van vader op zoon, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvg. Volgens eisers kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn om een interne reorganisatie van eigendommen tegen te gaan, die is gebaseerd op een vader/zoon-situatie en die niet de bedoeling heeft op welke wijze dan ook de regiefunctie van de gemeente tegen te werken.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit overwogen dat overdracht van grond van een natuurlijk persoon naar een rechtspersoon niet kan worden aangemerkt als een overdracht in de familiesfeer als bedoeld in artikel 10 van de Wvg en dat het overhevelen van privé-eigendommen naar een vennootschap ook als tussenstap kan worden gebruikt voor vervreemding naar een marktpartij.
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Wvg kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van toepassing zijn.
Artikel 10 van de Wvg, voor zover hier van belang, luidt:
1. Een verkoper kan eerst tot vervreemding overgaan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende goed te kopen.
2. Het bepaalde in het vorige lid geldt niet ingeval de vervreemding geschiedt ingevolge
a. een overeenkomst tussen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn tot de tweede graad of met een pleegkind.
De rechtbank overweegt dat het bezwaar van eisers niet zozeer de vestiging van het voorkeursrecht, als wel de toekomstige uitoefening daarvan betreft. De uit het bestreden besluit blijkende visie van verweerder op de door eisers voorgenomen vervreemding van privé-vermogen naar een rechtspersoon acht de rechtbank op zichzelf niet onjuist, doch deze kwestie is bij de vestiging van het voorkeursrecht niet aan de orde. Eerst als daadwerkelijk tot vervreemding wordt overgegaan is de vraag of de in het tweede lid, onder a, van artikel 10 van de Wvg genoemde uitzondering zich voordoet, actueel. Blijkens artikel 24 van de Wvg zal deze vraag alsdan door de notaris moeten worden beantwoord.
Voor zover eisers met hun bezwaar bedoelen dat verweerder niet, althans nog niet, tot vestiging van het voorkeursrecht had mogen besluiten in verband met hun voornemen tot reorganisatie, overweegt de rechtbank dat vestiging van een voorkeursrecht, overeenkomstig de doelstelling van de Wvg, nu eenmaal leidt tot beperking van de mogelijkheid een onroerende zaak te vervreemden. De door eisers naar voren gebrachte omstandigheden zijn dan ook niet bijzonder te achten en zeker niet van dien aard dat verweerder niet in redelijkheid de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing kunnen verklaren op de aan eisers in eigendom toebehorende gronden. Verweerder behoefde in dit bezwaar, aldus verstaan, dan ook geen aanleiding te vinden van vestiging van het voorkeursrecht af te zien.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mrs. E.R. Eggeraat, M.M. Smorenburg en
W.E. Doolaard en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2004, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.