ECLI:NL:RBSGR:2004:AS4802

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
422603/04-3338
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Th. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Dexia Bank Nederland N.V. voor schending van zorgplicht in aandelenlease-overeenkomst

In deze zaak vorderde Dexia Bank Nederland N.V. betaling van een saldo uit een aandelenlease-overeenkomst die was gesloten door de gedaagde, die in persoon verscheen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, door bemiddeling van PlusPunt, een overeenkomst had gesloten met Dexia's rechtsvoorganger, Bank Labouchère N.V., voor een beleggingsproduct genaamd Bonus Effect Maandbetaling. De overeenkomst had een variabele looptijd en de gedaagde had drie pakketten aandelen geleased. Dexia vorderde het resterende saldo, vermeerderd met rente en kosten, na een periode waarin de gedaagde in gebreke was gebleven met de betalingen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen beroep kon doen op buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst, omdat zijn echtgenote geen partij was in het geding en zelf ook overeenkomsten met Dexia had gesloten. De rechter concludeerde dat Dexia tekort was geschoten in haar zorgplicht, omdat zij niet had onderzocht of de gedaagde in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen, gezien zijn financiële situatie. De kantonrechter verdeelde het nadeel dat de gedaagde had ondervonden, waarbij 25% voor rekening van de gedaagde kwam en 75% voor rekening van Dexia. Uiteindelijk werd de vordering van Dexia afgewezen en werd Dexia veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van financiële instellingen om hun cliënten te beschermen tegen onredelijke risico's, vooral wanneer deze cliënten in een kwetsbare financiële positie verkeren. De beslissing is een belangrijke uitspraak in de context van aandelenlease-overeenkomsten en de zorgplicht van banken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Leiden
rl
rolnr. 422603/04-3338
datum: 10 november 2004 (bij vervroeging)
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde] (geb. [geboortedatum]),
wonende te [adres],
gedaagde partij,
verschenen in persoon.
Partijen worden aangeduid als "Dexia" (waaronder ook haar rechtsvoorgangers begrepen kunnen zijn), respectievelijk "[gedaagde]".
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 6 mei 2004 met producties,
- de aantekening van het mondelinge antwoord,
- de rolbeslissing d.d. 7 juli 2004,
- de conclusie van repliek met producties,
- de conclusie van dupliek met producties.
Feiten
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchère N.V. (hierna ook aangeduid als BL of Dexia).
Op of omstreeks 25 september 2001 heeft [gedaagde], door bemiddeling van cliëntenremisier PlusPunt te Hoevelaken, een aandelenlease-overeenkomst gesloten met BL.
Het gaat om een beleggingsproduct onder de naam Bonus Effect Maandbetaling (hierna: BEM) met, kort samengevat, de volgende kenmerken.
a) De overeenkomst heeft een variabele looptijd van 36-72 maanden.
b) [gedaagde] leasde van BL drie pakketten van elk 21 aandelen ABN-Amrobank, 14 aandelen Ahold, 14 aandelen ING, 7 aandelen Kon. Olie en 7 aandelen Unilever (ook wel aangeduid als: de waarden), waarvan het eerste pakket is aangekocht op 24 september 2001 tegen een totaalbedrag van € 1.860,53 en het tweede en derde pakket tegen dezelfde koers zijn aangekocht 12 respectievelijk 24 maanden na het eerste pakket.
c) De totale leasesom bedroeg mitsdien € 5.581,59 vermeerderd met 0,96% rente per maand, zijnde over de maximumlooptijd van 72 maanden € 3.139,92.
d) De leasesom wordt betaald in 72 gelijke maandelijkse termijnen van € 43,61 (praktisch uitsluitend de rente), één termijn van € 45,38 in de 71ste maand en een slottermijn van € 5.536,21. Dit restant wordt in principe verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
e) De lessee kan de overeenkomst na 36 maanden dagelijks met onmiddellijke ingang en zonder annuleringskosten beëindigen, onder betaling of verrekening van de hoofdsom met de verkoopopbrengst van de waarden.
f) Indien de overeenkomst binnen de minimale looptijd van 36 maanden wordt beëindigd dan wordt de totale leasesom tot en met maand 36 contant gemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 7A:1576e lid 2 BW.
g) Bij beëindiging na 48 maanden heeft de lessee recht op een bonus van 30% van de koerswinst op de aandelen, na 60 maanden 40% en na 72 maanden 50% van die koerswinst. Bij verlenging na 72 maanden vervalt het recht op de bonus.
h) Betaling van de maandtermijnen diende te geschieden door automatische incasso.
i) Zodra lessee al datgene aan de bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.
j) De gedurende de looptijd van de overeenkomst uitgekeerde dividenden vallen toe aan BL die daaruit in beginsel de premies voor de benodigde optieconstructies betaalt.
Vanaf 26 juli 2002 is [gedaagde] herhaaldelijk in gebreke gebleven met de betaling van de maandtermijnen. BL c.q. Dexia heeft [gedaagde] vele malen aangemaand. Dexia is op 13 oktober 2003 overgegaan tot verkoop van de waarden.
De eindafrekening houdt in:
11 resterende termijnen à € 43,61 contant gemaakt tegen 5% € 468,19
eerste aflossingstermijn 45,38
beëindigingskosten 113,45
contant gemaakte restant hoofdsom 5.292,08
contractueel verschuldigd dividend 229,17
achterstallige maandtermijnen 305,27
€ 6.453,54
opbrengst van de waarden 4.064,76
te voldoen door [gedaagde]: € 2.388,78
Vordering
Dexia vordert laatstgenoemd saldo, vermeerderd met 0,96% contractuele rente per maand vanaf 13 oktober 2003, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
Verweer
Het in eerste instantie mondeling gevoerde verweer van [gedaagde] is door de griffier als volgt weergegeven: "Het klopt dat ik een overeenkomst heb gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia, maar ik ben van mening dat Dexia een fout heeft gemaakt. Ze heeft me geld geleend, terwijl ik geen werk en inkomsten heb en ik geregistreerd sta in Tiel omdat niemand mij geld mag lenen. Ze moet dus zelf maar het risico dragen. Bij het aangaan van de overeenkomst werd mij [lees:] voorgerekend dat ik bij een inleg van fl. 100,- per maand, na 3 jaar fl. 10.000,- zou ontvangen.
In Haarlem loopt momenteel ook een proces van Dexia. Ik wil eigenlijk de uitspraak in die zaak afwachten. Ik hoop dat ik niets hoef te betalen. Mijn vrouw heeft ook een aantal overeenkomsten met Dexia gesloten waarbij zij fl. 50,- per maand betaalt".
Bij dupliek heeft hij aangegeven dat het bedrag van fl. 10.000,- niet zo door hem bedoeld c.q. genoemd is en verwijst hij naar de rekenvoorbeelden in de folder, overgelegd bij repliek, waarin eindbedragen variërend van € 11.169,05 negatief tot € 30.924,93 positief worden genoemd. Tevens voert hij bij dupliek nieuwe verweren, daartoe kennelijk uitgelokt door de lijvige repliek van Dexia, met name dat Dexia het neerwaartse risico had behoren af te dekken en dat zijn partner had moeten meetekenen.
Beoordeling
1. De kantonrechter ziet geen aanleiding de beslissing in deze zaak aan te houden totdat in andere zaken waarin Dexia partij is zal zijn beslist.
2. Het verweer dat de handtekening van de echtgenote ontbreekt stuit reeds af op de omstandigheid dat deze vernietigingsgrond slechts (binnen de termijn van art. 3:52 lid 1 sub d BW) door de echtgenoot/partner van de contractant kan worden ingeroepen en gesteld noch gebleken is dat deze laatste dat ooit (tijdig) heeft gedaan. Afgezien daarvan is er weinig aanleiding om aan haar toestemming te twijfelen omdat [gedaagde] stelt dat zijn partner zelf ook soortgelijke aandelenlease-overeenkomsten is aangegaan.
3. In letterlijke zin gelezen, vindt ook het verweer dat niemand [gedaagde] geld mag lenen omdat hij bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel is geregistreerd geen steun in het recht. De registratie van bestaande kredieten en achterstanden in de aflossing daarvan bij het BKR geschiedt op basis van een zuiver privaatrechtelijke overeenkomst tussen de kredietverlener en het BKR en leidt niet tot enig wettelijk beletsel voor (verdere) kredietverlening.
4. Wat [gedaagde] evenwel kennelijk bedoelt is, dat Dexia tekortgeschoten is in de nakoming van de bijzondere zorgplicht, welke haar maatschappelijke functie als bank meebrengt (HR 9 januari 1998, NJ 1999,285) en welke is uitgewerkt in de ook op Dexia voor de onderhavige aandelenleaseconstructie toepasselijke Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (NR) zoals deze regeling ten tijde van het sluiten van de overeenkomst luidde, derhalve de versie die van 1 september 2001 tot 1 maart 2002 heeft gegolden. Art. 28 van deze NR bepaalt in lid 1: "Een effecteninstelling wint in het belang van haar cliënten informatie in betreffende hun financiële positie...." En in lid 3: "Een effecteninstelling ziet er op toe dat cliënten die posities hebben in financiële instrumenten waaruit verplichtingen kunnen voortkomen, voortdurend over voldoende saldi beschikken om aan de actuele verplichtingen te voldoen."
5. Gesteld noch gebleken is dat Dexia zich in dit geval in enig opzicht van de hier bedoelde zorgplicht heeft gekweten en daarom slaagt het verweer in zoverre. Immers onweersproken is dat [gedaagde] geen werk en geen inkomen heeft en dat zijn echtgenote slechts een bescheiden WAO-uitkering geniet. Dexia heeft zich klaarblijkelijk niet verdiept in de vraag hoe [gedaagde] onder die omstandigheden een eventuele restschuld zou moeten aflossen. De aandelenkoersen, ook die van bovengenoemde, geleasde fondsen en in het bijzonder die van Ahold, zijn in 2002 zeer aanzienlijk gedaald. Desalniettemin heeft Dexia de positie niet eerder dan op 13 oktober 2003 (nadat eerst nog omstreeks 25 september 2003 het derde aandelenpakket was gekocht) gesloten, terwijl [gedaagde] volgens de eigen stellingen van Dexia reeds sedert 26 juli 2002 in gebreke was met de (tijdige) betaling van de maandtermijnen.
6. Het niet nakomen door Dexia van haar zorgplicht brengt met zich mee dat Dexia aansprakelijk is voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel. Daarbij dient echter mede in aanmerking genomen te worden dat [gedaagde] ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van zijn keuze tot het aangaan van deze aandelenlease-overeenkomst. Immers [gedaagde] heeft, kennelijk uit winstbejag, in het risico van een negatieve afloop, waarop hij blijkens de overgelegde brochure wèl is gewezen, blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien of tenminste nadere inlichtingen over de risico's in te winnen, terwijl hij zelfs niet in staat is gebleken de maandtermijnen te betalen waartoe hij zich verplichtte. Beide partijen hebben dus bijgedragen aan het ontstaan van bedoeld nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij voor dit nadeel weegt evenwel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als consument. Daarom verdeelt de kantonrechter, tevens rekening houdende met de overige omstandigheden van het geval, de totale schade aldus dat daarvan 25% voor rekening komt van [gedaagde] en 75% voor rekening van Dexia.
7. Het nadeel, dat voor [gedaagde] in dit geval is voortgevloeid uit de verwaarlozing door Dexia van haar zorgplicht jegens [gedaagde] als potentiële cliënt en als afnemer van het aandelenleaseproduct van Dexia, die [gedaagde] onder deze omstandigheden immers voor het aangaan van deze overeenkomst had behoren te behoeden en in ieder geval de schade had behoren te beperken, is niet zonder meer gelijk te stellen aan het door Dexia gevorderde debetsaldo. Tot dit nadeel behoren immers evenzeer de door [gedaagde] betaalde maandtermijnen. Bovendien bevat de onder de feiten aangehaalde eindafrekening naar het oordeel van de kantonrechter een zekere dubbeltelling door het contant maken van zowel de hoofdsom van de lening als de nog niet vervallen (rente)termijnen. Dit is een gevolg van het feit dat de maandtermijnen materieel alleen de rente dekken en de aflossing van de hoofdsom in de overeenkomst als een (laatste) maandtermijn wordt gekwalificeerd, terwijl art. 7A:1576 e lid 2 BW, waar de algemene voorwaarden van Dexia naar verwijzen, uiteraard uitgaat van een aantal gelijke maandtermijnen met een (in de loop van de overeenkomst afnemend) rentebestanddeel en een (toenemend) aflossingsbestanddeel.
8. Naar het oordeel van de kantonrechter is het nadeel te stellen het verschil tussen in- en verkoopprijs van de aandelen, vermeerderd met de verkoopkosten, het niet-gerealiseerde dividend en de rentetermijnen over de werkelijke looptijd van de overeenkomst, te weten 25 maanden. Deze bedragen respectievelijk:
aankoopprijs waarden: € 5.581,59
opbrengst waarden 4.064,76
verlies op waarden 1.516,83
transport: 1.516,83
beëindigingskosten 113,45
nog niet verrekend dividend c.q. optiepremie 229,17
25 termijnen van € 43,61 1.090,25
totaal nadeel [gedaagde] € 2.949,70
Van dit totaal komt voor zijn rekening 25% = € 737,43
9. In het bovenstaande gaat de kantonrechter er van uit dat dividend en optiepremies inderdaad tegen elkaar wegvallen; het tegendeel is gesteld noch gebleken. Van de maandtermijnen heeft [gedaagde] er kennelijk 18 betaald, ofwel in totaal € 784,98, zij het niet steeds op tijd, maar een nadere specificatie daarvan ontbreekt in de stukken. Dat betekent dat [gedaagde] het voor zijn rekening komende gedeelte van het nadeel reeds heeft gedragen en dat de rest daarvan voor rekening van Dexia dient te blijven, zodat de vordering van Dexia niet toewijsbaar is.
10. Dexia moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten dragen.
Beslissing
De kantonrechter:
- wijst af het gevorderde;
- veroordeelt Dexia in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. R.Th. van Leeuwen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2004.