RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 04/46276 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1978, van Albanese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam,
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: N.T. Jhari, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Verweerder heeft op 5 oktober 2004 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
Eiser heeft hiertegen op 20 oktober 2004 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw tevens tot het toekennen van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 oktober 2004 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het geding is behandeld ter zitting van 1 november 2004. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Nu de bewaring is opgeheven heeft eiser niet langer belang bij de rechterlijke toetsing van het tegen de maatregel van bewaring gerichte beroep. Het beroep is ongegrond voor zover het betreft het verzoek tot opheffing van de maatregel.
Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Daarvoor dient de vraag te worden beantwoord of de oplegging of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
Eiser heeft de rechtbank ter zitting verzocht schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat gebleken is dat, in tegenstelling tot het vermelde in gedingstuk 3, de piketcentrale geen melding heeft ontvangen van de inbewaringstelling van eiser op 5 oktober 2004. Hij heeft daartoe een door de piketcentrale ondertekende brief overgelegd die deze informatie bevestigt. Eiser is als gevolg hiervan 14 dagen verstoken geweest van rechtsbijstand. Eiser acht dit in strijd met paragraaf A5/5.3.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) en artikel 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Eiser stelt zich op het standpunt dat de bewaring onrechtmatig is geworden na ommekomst van een verweerder toekomende redelijke termijn om de melding aan de piketcentrale te doen. Voor deze redelijke termijn zoekt eiser aansluiting bij de termijn waarbinnen verweerder tot 1 september 2004 een kennisgeving van de inbewaringstelling diende uit te doen, te weten uiterlijk de tweede werkdag volgend op de dag waarop de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser stelt dat hem een schadevergoeding toekomt na ommekomst van deze termijn, te weten over de periode van 8 oktober tot en met 27 oktober 2004. Op 28 oktober 2004 heeft verweerder de inbewaringstelling opgeheven.
Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat de betrokken vreemdelingendienst Amsterdam-Amstelland volledig geautomatiseerd werkt. Het computersysteem werkt zodanig dat geen enkele stap overgeslagen kan worden. Volgens de gegevens van verweerder is de melding aan de piketcentrale dan ook verzonden. Dagelijks worden de overzichten gecheckt. Tot nu toe is verweerder enkel met het onderhavige incident bekend. Verweerder heeft meegedeeld dat het incident wel aanleiding is om een dubbele controle toe te gaan passen. Aangezien verweerder niet kan aantonen dat er melding is gedaan aan de piketcentrale en er een brief ligt van de piketcentrale waarin staat dat de melding niet is ontvangen, is verweerder bereid om eiser een schadevergoeding aan te bieden vanaf het moment dat verweerder de door de piketcentrale ondertekende brief heeft ontvangen tot het moment waarop de bewaring is opgeheven. Verweerder heeft zich er voorts op beroepen dat in casu (slechts) sprake is van een inspanningsverplichting. Tot slot heeft verweerder meegedeeld dat eiser op 15 oktober 2004 overgeplaatst is naar de penitentiaire inrichting te Ter Apel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gesteld noch gebleken is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
Niet in geschil is dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er voldoende gronden waren die de inbewaringstelling rechtvaardigden: eiser beschikte niet over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, hij heeft zich niet gemeld bij de korpschef, hij heeft zich niet gehouden aan zijn vertrektermijn, hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en hij heeft eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven.
Voorts overweegt de rechtbank dat, in aanmerking genomen dat verweerder in het feit dat de piketcentrale geen melding ontvangen heeft van de inbewaringstelling van eiser aanleiding heeft gezien de maatregel van bewaring op te heffen, het geschil zich toespitst op de periode waarover verweerder schadevergoedingsplichtig geacht wordt te zijn. In paragraaf A5/5.3.4.2 Vc is ondermeer uiteengezet dat indien de vreemdeling geen advocaat wil bij het gehoor, maar wel na het gehoor in de verdere procedure, de advocatenpiketdienst bij voorkeur per fax wordt ingelicht. Nu het verweerders werkwijze is om met een geautomatiseerd systeem te werken en kennelijk het geautomatiseerde systeem kan falen, overweegt de rechtbank dat het risico daarvan voor verweerder dient te komen. Niet kan volgehouden worden dat verweerder in dezen slechts een inspanningsverplichting heeft. Eiser is gedurende 14 dagen verstoken geweest van rechtsbijstand en verweerder is uiteindelijk door eiser van het falen van het systeem op de hoogte gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring onrechtmatig is geworden na ommekomst van de termijn die verweerder toekomt om melding te doen aan de piketcentrale. De rechtbank acht het, nu het beleid van verweerder geen invulling geeft aan deze termijn, anders dan eiser en anders dan verweerder, redelijk voor die termijn aansluiting te zoeken bij de vaste praktijk en de jurisprudentie ten aanzien van een tijdige melding aan het Bureau Selectiefunctionarissen. Onder ‘tijdig’ wordt in dat geval verstaan ‘binnen twee werkdagen na de inbewaringstelling’. De rechtbank is derhalve van oordeel dat, nu eiser in bewaring is gesteld op 5 oktober 2004, de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser vanaf 8 oktober 2004 onrechtmatig was.
De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen.
Het is de rechtbank gebleken dat de maatregel van bewaring van 5 oktober 2004 tot en met 14 oktober 2004 ten uitvoer is gelegd in een politiecel. Vanaf 8 oktober 2004 is deze onrechtmatig geworden. De bewaring is van 15 oktober 2004 tot en met 27 oktober 2004 ten uitvoer gelegd in de penitentiaire inrichting te Ter Apel. Derhalve bedraagt de schadevergoeding € 1.575,- (verblijf in een politiecel zeven dagen à € 95,- en verblijf in een penitentiaire inrichting dertien dagen à € 70,-).
De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,- en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe, ten bedrage van € 1.575,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Barkel-van Berchum, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2004, in tegenwoordigheid van J.W. van Essen, als griffier.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Voornoemd lid beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.575,- (zegge: éénduizend en vijfhonderd en vijfenzeventig euro).
Aldus gedaan op 8 november 2004 door mr. J. Barkel-van Berchum, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 8 november 2004
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.