ECLI:NL:RBSGR:2004:AS4560

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
391395 / 04-2735
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht voortijdig beëindigde effectenleaseovereenkomst door Dexia Bank

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 oktober 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Bank Nederland NV en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die in september 2000 was gesloten via een cliëntenremisier met Bank Labouchere NV, de rechtsvoorgangster van Dexia Bank. De overeenkomst had een looptijd van 20 jaar en betrof het product 'Capital Effect Maandbetaling'. In juni 2002 heeft de rechtsvoorgangster van Dexia Bank de overeenkomst voortijdig beëindigd, wat leidde tot een eindafrekening met een restschuld van € 1.405,53 die de gedaagde partij niet heeft betaald.

Dexia Bank vorderde in deze procedure een bedrag van € 1.852,70, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde partij voerde aan dat zij de overeenkomst niet zelf had beëindigd, maar dat dit door haar man was gedaan, en dat zij niet op de hoogte was van de juridische gevolgen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de rechtsvoorgangster van Dexia Bank de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft beëindigd, omdat de beëindiging niet was voorzien van de noodzakelijke handtekening van de gedaagde partij. De kantonrechter oordeelde dat Dexia Bank zich in deze zaak in het eigen vlees snijdt, omdat de beëindiging niet rechtsgeldig was en de gedaagde partij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de daaruit voortvloeiende kosten.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van Dexia Bank afgewezen en Dexia Bank veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die echter op nihil zijn begroot omdat de gedaagde partij niet bij gemachtigde procedeerde. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van rechtsgeldige beëindiging van contracten en de bescherming van consumenten in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
BL
rolnr. 391395 / 04-2735
12 oktober 2004
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij, hierna te noemen "Dexia Bank",
gemachtigde: dw J.H.H. Heger,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding met vijf producties van 28 januari 2004;
- de conclusie van antwoord (mondeling);
- de conclusie van repliek met drie producties.
Hoewel daartoe meermalen in de gelegenheid gesteld, heeft gedaagde partij niet meer geconcludeerd voor dupliek. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
Feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende betwist en/of blijkend uit de overgelegde producties het volgende vast.
1.1 Gedaagde partij heeft in september 2000 via een cliëntenremisier met Bank Labouchere NV, de rechtsvoorgangster van Dexia Bank, een overeenkomst van effectenlease gesloten onder contractnummer 21691276. Deze overeenkomst van effectenlease had een looptijd van 20 jaar en betrof het product genaamd "Capital Effect Maandbetaling", met een maandelijkse inleg van f 100,- voor een aandelenpakket Ahold, ING, Unilever en Koninklijke Olie en een totale leasesom van f 24.477,05, dat is € 11.107,20.
1.2 Na een daartoe strekkend verzoek van gedaagde partij heeft de rechtsvoorgangster van Dexia Bank deze overeenkomst van effectenlease in juni 2002 voortijdig beëindigd. Gedaagde partij heeft de uit deze voortijdige beëindiging voortvloeiende eindafrekening c.q. restschuld van in hoofdsom € 1.405,53 ondanks sommatie(s) niet aan Dexia Bank betaald.
Geschillen
2.1 Dexia Bank vordert gedaagde partij te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.852,70, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit gevorderde bedrag bestaat uit de in rov. 1.2 genoemde hoofdsom van € 1.405,53 plus verstreken rente en incassokosten.
2.2 Gedaagde partij heeft ter eerste rolzitting mondeling als volgt geantwoord. "Toen ik de overeenkomst sloot, kon ik nog niet goed Nederlands. Mijn man heeft dat destijds beslist. Ik vertrouwde hem toen. Op dit moment loopt een scheidingsprocedure. Ik heb het contract niet beëindigd, dat heeft mijn man gedaan. Ik wilde namelijk gewoon doorgaan met het contract."
2.3 Dexia Bank heeft bij repliek te kennen gegeven dit verweer niet goed te kunnen plaatsen en het onwaarschijnlijk te vinden dat de echtgenoot van gedaagde partij het contract heeft beëindigd. Ook zou gedaagde partij volgens Dexia Bank haar rechten hebben verwerkt door destijds niet direct te protesteren tegen de voortijdige beëindiging en de nadelige financiële gevolgen daarvan. Voorts heeft Dexia Bank onder overlegging van drie producties de feiten rondom de voortijdige beëindiging in juni 2002 van deze overeenkomst van effectenlease nader geschetst.
2.4 Hoewel daartoe meermalen bij brief van de griffier in de gelegenheid gesteld, heeft gedaagde partij niet meer gedupliceerd en ook anderszins niet meer gereageerd. Ter rolzitting van 31 augustus 2004 is vervolgens vonnis bepaald op heden.
Beoordeling
3.1 Hoewel gedaagde partij het bij repliek door Dexia Bank nader gestelde niet meer heeft weersproken, moeten de vorderingen van Dexia Bank naar het oordeel van de kantonrechter toch worden afgewezen. Daartoe is het volgende redengevend.
3.2 Naar aanleiding van het verweer van gedaagde partij bij antwoord, vooral inhoudende dat zij de voortijdige beëindiging van de overeenkomst van effectenlease niet heeft gewenst, snijdt Dexia Bank zich bij repliek naar het oordeel van de kantonrechter in het eigen vlees.
3.3 Uit de door Dexia Bank bij repliek nader geschetste feiten in juni 2002 en de in dat verband overgelegde correspondentie kan immers geen andere conclusie worden getrokken, dan dat de rechtsvoorgangster van Dexia Bank (Bank Labouchere NV) de overeenkomst met gedaagde partij naar de eigen stellingen niet rechtsgeldig voortijdig heeft beëindigd. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - is dan niet in te zien waarom gedaagde partij de uit deze voortijdige, niet rechtsgeldige en door haar niet daadwerkelijk gewilde beëindiging voortvloeiende eindafrekening c.q. restschuld van € 1.405,53 - vooral bestaande uit een boete wegens voortijdige beëindiging - aan Dexia Bank zou dienen te betalen. Deze schade dient met andere woorden voor eigen risico en rekening van Dexia Bank te blijven.
3.4 Immers, op 5 juni 2002 ontving de rechtsvoorgangster van Dexia Bank een niet ondertekende brief van gedaagde partij waarin deze in één regel aangaf haar contract voortijdig te willen beëindigen. Bij brief van 10 juni 2002 reageerde Bank Labouchere NV als volgt. "Naar aanleiding van uw schrijven betreffende uw lease-overeenkomst het volgende. Bij het verwerken van uw verkoopopdracht betreffende bovenstaande lease-overeenkomst hebben wij geconstateerd dat uw verkoopopdracht niet was voorzien van uw handtekening. Derhalve kunnen wij om juridische redenen de verkoopopdracht niet honoreren. Tevens is het voor Bank Labouchere niet duidelijk of u op de hoogte bent van de boeteclausule, welke van toepassing zal zijn op een voortijdige beëindiging. Om u te informeren over de consequenties van tussentijdse beëindiging hebben wij een pro forma berekening ingesloten. Wij willen u vriendelijk verzoeken om ons nogmaals een verkoopopdracht toe te sturen voorzien van uw handtekening. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd."
3.5 Desondanks heeft de rechtsvoorgangster van Dexia Bank naar de eigen stellingen bij repliek klaarblijkelijk zonder te beschikken over de noodzakelijke ondertekende verkoopopdracht van gedaagde partij op 17 juni 2002 de overeenkomst van effectenlease voortijdig beëindigd door eigenmachtige verkoop van het geleasde aandelenpakket. Bij op 24 juni 2002 ontvangen brief schrijft gedaagde partij - ditmaal wel ondertekend en inclusief taalfouten - daarna het volgende. "Naar aanleiding van mijn aflopende contract is het volgende ik had niet verwacht dat ik bij moest betalen ik dacht namelijk dat het mij niets kostte nu kan ik het bedrag niet voldoen en ook niet in termijnen kan ik het nog ongedaan maken. In afwachting van uw reactie".
3.6 Uit deze laatste brief van gedaagde partij valt geen berusting in de volgens Dexia Bank zelf (door het ontbreken van de handtekening van gedaagde partij) niet rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst te lezen. Een voortijdige beëindiging werd en wordt door gedaagde partij ook niet daadwerkelijk gewild. Niet gesteld of gebleken zijn feiten, waaruit desondanks de vergaande conclusie kan worden getrokken dat gedaagde partij haar rechten heeft verwerkt om een beroep te doen op de niet rechtsgeldige en niet daadwerkelijk gewilde voortijdige beëindiging van haar overeenkomst, zoals zij dat beroep bij brief van 24 juni 2002 jegens Bank Labouchere en daarna bij mondeling antwoord van 18 februari 2004 jegens rechtsopvolgster Dexia Bank deed.
3.7 De slotsom moet luiden dat de vorderingen behoren te worden afgewezen. Dexia Bank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde partij, evenwel begroot op nihil nu gedaagde niet bij gemachtigde procedeert (art. 238 Rv).
Beslissingen
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen van Dexia Bank af;
- veroordeelt Dexia Bank in de proceskosten aan de zijde van gedaagde partij, tot heden evenwel begroot op nihil gelet op het bepaalde in art. 238 Rv.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2004 in het bijzijn van de griffier.