Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:70 en artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nrs.: AWB 03/67875 (bodem)
AWB 03/67949 (voorlopige voorziening)
V-nr.: 091.503.5899
inzake: A, geboren op [...] 1972, afkomstig uit Somalië, eiseres/verzoekster, hierna te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Laros, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 12 juni 2001 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Noord-Holland Noord een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onder de beperking “verblijf bij partner B”. Bij brief van 13 juni 2002 heeft eiseres tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag bezwaar gemaakt. Op 20 november 2003 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 8 december 2003 gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen van verweerder. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 31 december 2003, aangevuld bij brief van 22 november 2004, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het beroep aanhangig is niet achterwege zal blijven. Namens eiseres is bij verzoekschrift van 31 december 2003 verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Op 26 januari 2004 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2004. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de echtgenoot van eiseres B.
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren in C, Somaliland, en verblijft sinds juli 1994 in Nederland. Op 15 augustus 1994 heeft eiseres een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling alsmede een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittinghoudende te Zwolle, van 22 september 1997 is het door eiseres ingestelde beroep gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van deze aanvragen, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft sinds 1996 een relatie met B van Nederlandse nationaliteit met wie zij op 20 augustus 2002 is gehuwd. Zij hebben samen drie kinderen, allen van Nederlandse nationaliteit.
III. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder heeft daartoe - onder verwijzing naar het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2002/18 - aangevoerd dat Somalische vreemdelingen niet worden vrijgesteld van het zogenoemde mvv-vereiste. Het toepasselijke beleid gaat ervan uit dat de vreemdeling in staat is dan wel dat de feitelijke mogelijkheid bestaat om het land van herkomst dan wel een naburig land te bereiken. Als uitgangspunt geldt de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om middelen te vinden om terug te reizen naar het land van herkomst, bestendig verblijf dan wel een naburig land teneinde bij de Nederlandse vertegenwoordiging een mvv aan te vragen. Aangezien eiseres in dit kader geen individuele feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, kan het beroep op de hardheidsclausule neergelegd in artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 niet slagen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij alles heeft gedaan om aan reisdocumenten te komen. De stelling van eiseres dat zij niet kan voorzien in de voor de reis naar Somalië dan wel een naburig land benodigde reisdocumenten wordt door verweerder, onder verwijzing naar een brief van de Internationale Organisatie voor Migratie van 7 augustus 2001 en een telefoonnotitie van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 maart 2001, niet gevolgd. Daarnaast heeft eiseres nimmer getracht terug te reizen naar Somalië. Het is bekend dat Somaliërs de wereld over reizen zonder internationaal erkende reisdocumenten zodat eiseres in staat moet worden geacht naar Somalië en ook naar Kenia of Ethiopië, waar zich een Nederlandse vertegenwoordiging bevindt, te reizen om aldaar een mvv aan te vragen. Ten slotte heeft verweerder - onder verwijzing naar het ambtsbericht inzake Somalië van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 februari 2002 - gesteld dat illegalen in de praktijk Kenia kunnen in- en uitreizen.
2. Eiseres heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verweerder de gevraagde verblijfsvergunning ten onrechte heeft geweigerd wegens het ontbreken van een mvv.
Ten aanzien van het beroep
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in het licht van het bepaalde in artikel 8:69 Awb in rechte stand kan houden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de aanvraag om een verblijfsvergunning heeft kunnen afwijzen wegens het ontbreken van een mvv.
2. Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, Vb 2000 is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het vereiste van het beschikken over een geldige mvv. Voorts kan verweerder, ingevolge het vierde lid van artikel 3.71 Vb 2000, het mvv-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de hardheidsclausule (TK 1999-2000, 26 732, nr. 7, p. 108-109) blijkt dat de daarin neergelegde bevoegdheid van verweerder bedoeld is als discretionair van aard en beperkt van omvang. Gevallen waaromtrent is voorzien dat het mvv-vereiste niet zal worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, Vw 2000 van dat vereiste uitgezonderd, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraken van 26 juni 2003 in zaak no. 200301866/1, JV 2003/257 en 18 juli 2003 in zaak no. 200303381/1) ligt het op de weg van de vreemdeling om de aan zijn beroep op de hardheidsclausule ten grondslag liggende individuele feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken.
6. Eiseres heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat zij dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat toepassing van dit vereiste leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en in strijd is met het bepaalde in artikel 3 Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Zij heeft daartoe - voor zover van belang - aangevoerd dat zij niet naar Somaliland of enig naburig land kan reizen aangezien zij niet in het bezit is en evenmin in het bezit kan worden gesteld van een reisdocument, nu in Somalië geen bevoegd (centraal overheids)gezag bestaat. In de bezwaarfase heeft eiseres ter onderbouwing van deze stelling - onder meer - een notitie van Vluchtelingenwerk van maart 2003 omtrent de mogelijkheden van terugkeer naar Somalië overgelegd en een brief van de Minister van Resettlement Rehabilitation and Reconstruction van de Republiek van Somaliland van 14 december 2002 aan de Minister van Justitie en de Minister van Buitenlandse Zaken aangaande de (gedwongen) terugkeer van asielzoekers naar Somaliland. Verder heeft eiseres aangevoerd dat in Somaliland geen Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is, zodat zij zich moet begeven naar een (naburig) land dat haar onbekend is en waarvan zij de taal niet spreekt. Daarnaast is zij aldaar als illegaal vreemdeling feitelijk rechteloos. Verder heeft eiseres drie zeer jonge kinderen die allen de Nederlandse nationaliteit hebben. Een scheiding van haar kinderen kan een nadelige invloed hebben op hun ontwikkeling. Bovendien kan de echtgenoot van eiseres niet in opvang van de kinderen voorzien aangezien hij werkt. Ten slotte moet nog worden bezien of een scheiding van eiseres van haar echtgenoot en kinderen van tijdelijke aard is, immers verweerder heeft niet beoordeeld of zij in aanmerking komt voor verblijf hier te lande. De rechtbank overweegt het volgende.
7. De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres niet in het bezit is van een geldig grensoverschrijdingsdocument en dat zij, nu in Somalië geen centrale overheid aanwezig is die een dergelijk document kan afgeven, zo een document ook niet op legale wijze kan verkrijgen. Daarnaast staat vast dat in Somalië geen Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is. Naar verweerder heeft beslist dient eiseres een mvv aan te vragen bij een Nederlandse vertegenwoordiging in Nairobi (Kenia) of Addis Abeba (Ethiopië). De rechtbank overweegt dat hetgeen eiseres over de situatie van Somaliërs in derde landen heeft gesteld, aansluit bij hetgeen is neergelegd in voornoemd ambtsbericht van 28 februari 2002. Hieruit blijkt - onder meer - dat de naburige landen van Somalië formeel bij inreis en verblijf van vreemdelingen een (geldig) paspoort en soms ook een visum verlangen. In het ambtsbericht wordt verder vermeld dat informeel grensverkeer, soms tegen betaling, met de buurlanden van Somalië mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van eiseres in redelijkheid niet kan en mag verlangen dat zij zich, gelet op de vereisten voor toegang van Somaliërs tot buurlanden als genoemd in het ambtsbericht, op illegale wijze naar een buurland van Somalië begeeft om aldaar bij de Nederlandse vertegenwoordiging een mvv aan te vragen en aldaar onrechtmatig te verblijven in afwachting van de afgifte van de mvv, dan wel om na de aanvraag van een mvv terug te reizen naar Somalië om daarna wederom naar het buurland te reizen om de mvv af te halen. Dit klemt te meer omdat verweerder een dergelijk verblijf van vreemdelingen in Nederland ook niet toestaat. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres gedurende de periode van onrechtmatig verblijf in het betreffende buurland niet in aanmerking komt voor gezondheidszorg en andere (overheids)voorzieningen. De rechtbank kent ten slotte gewicht toe aan de door verweerder onbetwiste feiten dat eiseres drie kinderen heeft die de Nederlandse nationaliteit bezitten en dat haar Nederlandse echtgenoot hier te lande werkzaam is, zodat hij bij afwezigheid van eiseres onvoldoende in staat is voor de kinderen te zorgen.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de individuele omstandigheden van eiseres, in hun onderlinge samenhang beschouwd, niet nopen tot toepassing van de hardheidsclausule. Gelet hierop kan het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard geen stand houden.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt het beroep gegrond verklaard. Hetgeen door partijen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep beslist.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb en artikel 8:82, vierde lid, Awb wijst de rechtbank, respectievelijk de voorzieningenrechter, de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 116,- (zegge: honderd en zestien euro).
7. veroordeelt verweerder in de hierboven bedoelde proceskosten, begroot op € 322,- (zegge: driehonderd en tweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres;
8. bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoeker het griffierecht ad € 116 (zegge: honderd en zestien euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2004, door mr. L. van Es, lid van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Vaartjes, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag; zie ook www.raadvanstate.nl). Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 28 december 2004