Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 04/54977 VRONTN
V-nr: 200.703.0473
inzake: A, geboren op [...] 1981, gesteld hebbende stateloos te zijn,
verblijvende in de detentieboot te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. A. Spel, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 8 oktober 2004 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Laatstelijk bij uitspraak van 21 oktober 2004 met nummer AWB 04/44678 VRONTN heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 10 december 2004, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel van bewaring. Daarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 17 december 2004. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De maatregel dient te worden opgeheven omdat verweerder zeer onzorgvuldig heeft gehandeld. De grondslag is aan de maatregel ontvallen. Eiser verblijft nog immer op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring terwijl hij thans rechtmatig verblijf heeft en derhalve alleen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 in bewaring kan blijven. De uitspraak in de asielzaak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 25 november 2004 met nummers AWB 03/13917 OVERIO en AWB 03/13919 (hierna: de uitspraak van 25 november 2004) is naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gestuurd en de IND heeft meegedeeld dat ze de maatregel niet willen opheffen. Indien verweerder nu alsnog een categoriewijziging zal laten plaatsvinden is eiser in zijn belangen geschaad. De maatregel kan op die grond immers vanaf de datum van de categoriewijziging nog zes weken voortduren. Verweerder had naar aanleiding van de uitspraak van 25 november 2004 een belangenafweging moeten maken of de maatregel kon voortduren. Voorts heeft verweerder ten onrechte voordat het beroep in de asielzaak bij de rechtbank is behandeld een aanvraag tot afgifte van een laissez-passer bij de Armeense autoriteiten ingediend. Dit is niet in overeenstemming met het beleid van verweerder.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De maatregel duurt rechtmatig voort. Eiser heeft naar aanleiding van de uitspraak van 25 november 2004 rechtmatig verblijf hier te lande. De IND heeft de GCPV niet op de hoogte gesteld van deze uitspraak. Er is door de GCPV dan ook geen belangenafweging gemaakt of de maatregel nog kan voortduren. Evenmin heeft er een categoriewijziging plaatsgevonden. Nu de uitspraak dateert van 25 november 2004 had op 26 november 2004 een categoriewijziging moeten plaatsvinden. De zes weken termijn van artikel 59, vierde lid, Vw 2000 zal dan ook vanaf die datum gaan lopen. Eiser is derhalve niet in zijn belangen geschaad. Op 12 november 2004 is eiser schriftelijk gepresenteerd. Het is zeer ongebruikelijk dat een presentatie plaatsvindt voor de behandeling van de asielzaak bij de rechtbank. Dit dient echter niet tot opheffing van de maatregel te leiden.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Ter beoordeling staat primair sinds de uitspraak van deze rechtbank van 21 oktober 2004 de maatregel op de juiste wettelijke grondslag en overigens rechtmatig is voorgezet en vervolgens of verweerder het onderzoek inzake de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser met voldoende voortvarendheid heeft voortgezet en of er zicht is op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zeer onzorgvuldig heeft gehandeld door niet op enig moment na de uitspraak van 25 november 2004 een belangenafweging te maken of de maatregel kan voortduren. De rechtbank volgt eiser hierin en overweegt als volgt.
Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 25 november 2004, verzonden op 30 november 2004, het beroep, dat eiser had ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om eiser toe te laten als vluchteling, gegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder ter zitting naar voren gebracht dat eiser op grond van deze uitspraak rechtmatig verblijf hier te lande heeft. Eveneens heeft verweerder ter zitting aangevoerd niet door de IND op de hoogte te zijn gesteld van deze uitspraak en dan ook sedert deze uitspraak geen belangenafweging te hebben gemaakt of de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel nog gerechtvaardigd is. De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder -wegens het ontbreken van communicatie tussen de onder hem ressorterende ambtelijke afdelingen- heeft nagelaten op of op enig moment na 30 november 2004 een belangenafweging te maken. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in ieder geval binnen drie dagen na 30 november 2004 een dergelijke belangenafweging kunnen en moeten maken. Immers, de beslissing voortzetting van een vrijheidsontnemende maatregel ten aanzien van een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft verkregen moet expliciet, zorgvuldig en snel genomen worden om te voorkomen dat de betrokkene ten onrechte of nodeloos van zijn vrijheid wordt beroofd. Nu hiervan niet is gebleken is er sprake van een ernstig gebrek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook zodanig onzorgvuldig gehandeld dat voortduring van de maatregel vanaf 3 december 2004 niet langer gerechtvaardigd is.
5. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zorgvuldig is geschied en derhalve in strijd is met artikel 3:2 Awb. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen. De overige klachten behoeven geen bespreking meer.
6. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 70,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal een bedrag van € 1285,-.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- kosten van verleende rechtsbijstand.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt dat de bewaring met ingang van heden wordt opgeheven;
3. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1285,- (zegge: twaalfhonderdvijfentachtig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2004 door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Jacobsz als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 21 december 2004