ECLI:NL:RBSGR:2004:AS3727

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/60945
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Keniaanse vrouw met HIV-besmetting en risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Kenia

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 december 2004 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Keniaanse vrouw die besmet is met het HIV-virus. Eiseres had een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, maar deze was door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling.

Eiseres voerde aan dat zij bij terugkeer naar Kenia een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM, omdat zij geen adequate medische zorg kan krijgen voor haar HIV-besmetting. De rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende had onderzocht of eiseres in Kenia de benodigde medische zorg zou kunnen ontvangen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin werd benadrukt dat naast de medische toestand van de vreemdeling ook de beschikbaarheid van medische zorg en steun van familie in het land van herkomst in de beoordeling moeten worden meegenomen.

De rechtbank concludeerde dat de Minister zijn onderzoeksplicht had verzaakt door geen advies aan te vragen bij het Bureau Medische Advisering, ondanks dat er voldoende redenen waren om dit te doen. Hierdoor was de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 02/60945
uitspraak: 7 december 2004
U I T S P R A A K
inzake: A,
geboren op [...] 1966,
verblijvende te B,
van Keniaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9911.19.8070,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.B. Swart, medewerker van Rechtshulp Noord;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
voorheen de Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: K. de Kok, werkzaam bij de IND.
1. PROCESVERLOOP
1.1 Op 19 november 1999 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij besluit van 2 maart 2000, uitgereikt op 27 maart 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
1.2 Eiseres heeft hiertegen bij brief van 20 april 2000 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 juli 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 8 augustus 2002 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft bij brief van 30 augustus 2004 een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft bij brieven van 10 september 2004 en 16 september 2004 nadere stukken in het geding gebracht.
1.4 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van de rechtbank van 27 september 2004. Eiseres is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. MOTIVERING
Asielrelaas, zakelijk weergegeven en voorzover van belang in de onderhavige procedure
2.1 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag het volgende naar voren gebracht. Zij is afkomstig uit Nairobi in Kenia. Zolang eiseres zich kan herinneren behoren haar ouders heimelijk tot een satanische sekte. Zij aanbidden de duivel. Daarnaast hebben haar ouders naar buiten toe altijd het christelijke geloof beleden. Toen eiseres ongeveer achttien jaar oud was, is zij op eigen initiatief toegetreden tot de Presbyterian Church Africa en op haar twintigste heeft zij zich laten dopen. Zij kreeg meer en meer de overtuiging dat haar ouders haar van haar geloof wilden afbrengen. Op een zeker moment kwam eiseres tot de conclusie dat haar ouders haar in opdracht van de duivelskerk wilden offeren. Op 24 oktober 1999 verliet zij het ouderlijk huis omdat de problemen met haar ouders ondraaglijk waren geworden. Eiseres vond onderdak bij een vriendin, maar toen haar ouders haar daar na een week kwamen zoeken is zij bij de zus van haar zwager gaan wonen. Deze vrouw heeft haar geholpen te vluchten. Op 13 november 1999 heeft eiseres Kenia per vliegtuig verlaten en op 15 november 2004 is zij in Nederland aangekomen. Op 17 november 2004 heeft zij zich bij het AC in Zevenaar gemeld.
Standpunten van partijen, zakelijk weergegeven en voorzover in geschil
2.2 Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de volgende overwegingen.
De aanvraag is afgewezen, omdat eiseres ter staving van haar aanvraag geen reispapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van haar aanvraag en de vaststelling van de gevolgde reisroute, terwijl zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken daarvan haar niet is toe te rekenen. Nu eiseres met het vliegtuig is gereisd, moet zij in het bezit zijn geweest van een vliegticket en een instapkaart. Voorzover zij stelt dat deze bescheiden in het bezit zijn gebleven van de reisagent is verweerder van oordeel dat eiseres hierin een eigen verantwoordelijkheid droeg. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ontbreken van de documenten de aannemelijkheid van het asielrelaas niet ten goede komt.
Voorts heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat de vrees voor vervolging zoals eiseres die heeft verwoord niet valt te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Uit haar verklaringen is niet gebleken van een concrete dreiging. Bovendien is niet gebleken dat eiseres hiertegen geen bescherming kan krijgen van de Keniaanse autoriteiten. De president van Kenia heeft, na een onderzoek door een speciale commissie die onderzoek heeft verricht naar de problematiek van het satanisme, in 1999 verklaard actie te ondernemen tegen vermeende duivelaanbidders indien deze de wetten van Kenia overtreden. Verder is niet gebleken dat eisers zich niet tot de kerk, geloofsgenoten of andere familieleden had kunnen wenden om haar problemen voor te leggen en/ of bescherming te vragen. Verweerder is voorts van oordeel dat eiseres zich daarnaast aan eventuele dreigende problemen kan onttrekken door zich elders in Kenia te vestigen.
Voorzover eiseres heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Kenia wordt blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffingen heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij een reëel risico loopt op een dergelijke behandeling.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor het traumatabeleid. De gestelde problemen met haar ouders zijn niet te herleiden tot de gebeurtenissen die zijn genoemd in de limitatieve opsomming als bedoeld in C1/4.4.2.2 Vc 2000.
Tenslotte heeft verweerder betoogd dat voorzover eiseres een beroep doet op haar gezondheidstoestand, dit niet kan leiden tot een verblijfsvergunning bepaalde tijd asiel.
2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar aanvraag ten onrechte is afgewezen en voert daartoe het volgende aan.
De asielmotieven van eiseres moeten worden bezien tegen de achtergronden van de algemene situatie in Kenia, waar angst voor duivelsaanbidding een wijdverbreid fenomeen is. Zij vreesde door haar ouders geofferd te zullen worden. Hiervoor zag zij onder meer aanwijzingen in slangen die op haar werden afgestuurd, bepaalde geluiden, de aanwezigheid van schimmen en de houding van haar ouders. Zij verboden haar te bidden en bedreigden haar, waardoor zij haar schoolopleiding niet kon afmaken en niet in staat was te gaan werken. Eiseres kon nergens bescherming vragen tegen het gedrag van haar ouders, noch kon zij zich elders in Kenia vestigen. De vrees voor vervolging van eiseres is daarom gegrond.
Voorts onderschrijft eiseres dat wat zij heeft meegemaakt niet valt onder limitatieve opsomming van gebeurtenissen waarop het traumatabeleid van toepassing is. Anderzijds stelt zij dat hetgeen haar is overkomen in haar eigen beleving ernstig traumatiserend is geweest en meent zij daarom toch in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.
Ten slotte is bij een medisch onderzoek op 5 oktober 2001 gebleken dat eiseres besmet is met het HIV-virus. Zij staat hiervoor onder behandeling van een specialist. Eiseres heeft medische verklaringen overgelegd, waaruit blijkt dat zij zonder deze behandeling in een medische noodsituatie zal belanden. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij om die reden dient te worden toegelaten en dat verweerder haar ten onrechte heeft verwezen naar een reguliere aanvraag, waarin dit aspect kan worden beoordeeld. Ook in een asielprocedure dient beoordeeld te worden of eventuele uitzetting naar het land van herkomst in strijd komt met het bepaalde in artikel 3 EVRM.
2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Daarin is verweerder nader ingegaan op het beroep op de medische aspecten in het kader van artikel 3 EVRM. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar beroep op dit onderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele stelling dat zij is besmet met het HIV-virus is onvoldoende om met succes een beroep te kunnen doen op artikel 3 EVRM.
Beoordeling van het beroep
2.5 In deze procedure dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit, mede gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd, toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.6 De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd met toepassing van het bepaalde in artikel 31, tweede lid aanhef en onder f, Vw 2000. Deze bepaling houdt in dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn asielrelaas geen reis- en identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden hem niet is toe te rekenen. De rechtbank overweegt dat, gelet op de omstandigheden in de onderhavige zaak, verweerder aan het ontbreken van enig authentiek document met betrekking tot reis en de gevolgde reisroute in redelijkheid de conclusie heeft kunnen verbinden dat de oprechtheid van het asielrelaas op voorhand is aangetast en dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van dat relaas.
2.6 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.7 Op grond van artikel 1 (A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
2.8 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Kenia zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat uit de verklaringen van eiseres onvoldoende blijkt dat zij in Kenia heeft te vrezen voor vervolging. Haar asielrelaas valt niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Zo zij al door haar ouders werd uitgekozen om te worden geofferd vanwege haar diepe geloofsovertuiging, had het op haar weg gelegen de bescherming van de autoriteiten te vragen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank evenzeer op het standpunt mogen stellen dat eiseres de mogelijkheid had om zich elders in Kenia te vestigen om te ontkomen aan de dreiging van haar ouders. Eiseres kan derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
2.10 Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in het licht van de redenen van vertrek niet aannemelijk dat eiseres gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het vluchtrelaas van eiseres onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat zij het reële risico loopt te slachtoffer te worden van een door artikel 3 EVRM verboden handeling. Eiseres kan op die grond aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
2.11 Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eiseres kan worden verlangd dat zij terugkeert naar het land van herkomst. De door eisers gestelde gebeurtenissen heeft verweerder terecht niet opgevat als gebeurtenissen die staan vermeld op de limitatieve lijst als bedoeld in hoofdstuk C1/4.4.2.2 Vc 2000. Eiseres kan derhalve aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
2.12 Voorzover eiseres heeft betoogd dat zij vanwege haar besmetting met het HIV-virus niet kan terugkeren naar Kenia overweegt de rechtbank als volgt.
2.13 De rechtbank ziet zich in dat verband allereerst voor de vraag gesteld of zij in het kader van artikel 83, eerste lid, Vw rekening moet houden met hetgeen namens eiseres eerst in beroep is aangevoerd. Eiseres heeft in de gronden van beroep van 3 september 2002 onder meer naar voren gebracht dat tijdens haar verblijf in Nederland is gebleken dat zij is besmet met het HIV-virus. In Kenia is geen adequate behandeling voorhanden en indien zij zou worden uitgezet dreigt een medische noodsituatie. Dit is in volgens eiseres in strijd met artikel 3 EVRM. Bij brieven van 10 september 2004 en 16 september 2004 heeft zij deze stelling nader onderbouwd met onder meer medische stukken.
2.14 De rechtbank houdt ingevolge artikel 83, eerste lid, Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd bevestigd dat er van de zijde van de Minister geen bezwaar bestaat tegen een beoordeling van deze feiten en omstandigheden. De rechtbank houdt dan ook rekening met hetgeen eiseres heeft aangevoerd inzake haar HIV-besmetting.
2.15 De rechtbank overweegt voorts dat indien nieuwe feiten en omstandigheden zijn opgekomen na het nemen van een besluit, het aan de vreemdeling is om de aan de aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. Van het bestuursorgaan mag vervolgens worden verwacht dat een zorgvuldige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Deze heroverweging dient naar het oordeel van de rechtbank kwalitatief van een zelfde niveau te zijn als de overwegingen die tot het eerste besluit hebben geleid. De rechtbank wijst in dit verband op het bepaalde in hoofdstuk C1/3.2.2 van de Vreemdelingencirculaire, waarin is opgenomen dat het bestuursorgaan op grond van artikel 3:2 Awb een eigen onderzoeksplicht heeft. Het dient de nodige kennis omtrent de aangedragen relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Dit kan soms inhouden dat de beslisser moet trachten bewijs te vinden dat in het voordeel van de aanvrager werkt.
2.16 Voorts stelt de rechtbank vast dat de AbRS onder meer in de uitspraak van 28 juni 2004, JV 2004/329, heeft aangegeven dat de vraag van belang is of de ziekte waaraan de vreemdeling lijdt zich in een zodanig vergevorderd en levensbedreigend stadium bevindt, dat geoordeeld moet worden dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die aan uitzetting in de weg staan, omdat die uitzetting kan leiden tot schending van artikel 3 EVRM. Met de AbRS is de rechtbank van oordeel dat één van de beoordelingselementen in dit kader is het stadium waarin de ziekte zich bevindt. Dat is evenwel niet het enige criterium. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft in de zaak Henau tegen Nederland op 24 juni 2004, JV 2004/126, uitgemaakt dat van belang is of "... the applicant's illness has attained an advanced or terminal state, or that he has no prospect of medical care or family support in his country of origin.". Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat naast de beoordeling van het stadium waarin de ziekte zich bevindt, ook de vraag of de vreemdeling vooruitzicht heeft op medische zorg en de vraag of hij steun heeft van familie in het land van herkomst in de afweging moeten worden meegenomen. Indien derhalve één van deze vragen negatief moet worden beantwoord zou er in potentie een risico op schending van artikel 3 EVRM kunnen bestaan, waar verweerder bij de beoordeling rekening mee dient te houden.
2.17 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar beroep onder meer medische verklaringen van de behandelend internist D.P.F. van Houte overgelegd, waaruit blijkt dat zij met het HIV-virus is besmet. In zijn brief van 2 juni 2003 verklaart de internist ten aanzien van de ziekte van eiseres dat de medische behandeling in haar land moeizaam danwel onmogelijk zal zijn. Voorts stelt hij dat indien eiseres niet behandeld wordt haar ziekte waarschijnlijk zelfs binnen een jaar tot de dood zal kunnen leiden. De verklaringen van de internist zijn te beschouwen als deskundigenbericht, waarbij naar het oordeel van de rechtbank van een in HIV en AIDS gespecialiseerde arts verwacht mag worden dat hij kennis heeft van de internationale aspecten van de verspreiding en behandelingsmogelijkheden van de ziekte in het buitenland.
Daarnaast heeft eiseres een emailbericht overgelegd van de heer Brands van het Aids-fonds van 9 september 2004, waarin deze aangeeft dat volgens de laatste gegevens van UNAIDS in Kenia 3% van de mensen met HIV toegang heeft tot behandeling van hun ziekte.
In zijn brief van 9 september 2004 heeft internist Van Houte bovendien aangegeven dat eiseres lijdt aan een steeds slechter functionerende schildklier. Zij gebruikt daarvoor een preparaat van schildklierhormoon.
2.18 De rechtbank is van oordeel dat eiseres zodanig materiaal heeft aangedragen op grond waarvan serieus kan worden betwijfeld haar ziekte in Kenia effectief kan worden behandeld. Niet kan worden uitgesloten dat bij terugkeer naar Kenia mogelijk een risico op schending van het bepaalde in artikel 3 EVRM kan ontstaan. Mede gelet op de ernst van de ziekte, die door de internist uitvoerig is beschreven in de overgelegde stukken, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen het Bureau Medische Advisering om een advies te vragen. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak een dergelijk verzoek om advies achterwege is gebleven, ondanks dat daarvoor, gelet op het voorgaande, voldoende termen aanwezig waren en zijn. Derhalve heeft verweerder de op hem rustende eigen onderzoeksplicht onvoldoende nageleefd.
2.19 Gelet op het voorgaande heeft verweerder gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Awb, juncto artikel 7:12 Awb en komt de bestreden beschikking voor vernietiging in aanmerking.
2.20 Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
2.21 Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eiser € 644,= (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt € 322,=, gewicht van de zaak: gemiddeld) terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,=, door de Staat der Nederlanden aan de griffier te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2004 in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 8 december 2004