ECLI:NL:RBSGR:2004:AS3567

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/40548
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de bewaring van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 september 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling, geboren in 1983 in China. De vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf in Nederland had, was op 7 september 2004 in bewaring gesteld met het oog op uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. De vreemdeling heeft op 8 september 2004 beroep ingesteld tegen deze maatregel. De behandeling van het beroep vond plaats op 20 september 2004, waarbij de vreemdeling in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouwe, en de verweerder vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND).

De rechtbank overwoog dat ingevolge de wet van 24 juni 2004, die de Vreemdelingenwet 2000 wijzigde, de verweerder uiterlijk op de achtentwintigste dag na de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel de rechtbank moest informeren, tenzij de vreemdeling eerder zelf beroep had ingesteld. De rechtbank stelde vast dat het beroepschrift geen gronden bevatte zoals vereist door artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting kreeg de vreemdeling de kans om het verzuim te herstellen, maar hij heeft geen gronden aangevoerd. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was om de vreemdeling te veroordelen in de kosten van de procedure, aangezien hij verklaarde dat zijn beroep was ingesteld om duidelijkheid te verkrijgen over de voortvarendheid van de uitzetting. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. A. Oosterveld, met mr. H.R. Lageveen als griffier. De afschrift van de uitspraak werd op dezelfde dag verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 04/40548
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1983 te B,
nationaliteit Chinese,
IND dossiernummer 9901.02.8001,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel,
raadsman mr. M. Noot, advocaat te Deventer,
eiser,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
vertegenwoordigd door D.A. Riezebos,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Op 7 september 2004 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 8 september 2004 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 september 2004. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouwe. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
Op 1 september 2004 is de wet van 24 juni 2004, Stb. 2004, 298, tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de wijziging van het stelsel van de rechterlijke toetsing van vrijheidsontnemende maatregelen in werking getreden. Ingevolge deze wetswijziging stelt verweerder uiterlijk op de achtentwintigste dag na een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel de rechtbank van dat besluit in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het beroepschrift gronden bevat.
Het beroepschrift bevat geen gronden in de zin van de Awb. Ter zitting is eiser in de gelegenheid geweest het verzuim te herstellen. Eiser heeft ter zitting geen gronden aangevoerd.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat eiser misbruik heeft gemaakt van procesrecht nu eiser ter zitting heeft verklaard dat de reden voor het ingestelde beroep is gelegen in het verkrijgen van duidelijkheid over de voortvarendheid die verweerder bij de (voorbereiding van de) uitzetting betracht. Voor veroordeling van eiser in de kosten die verweerder in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat daarom geen aanleiding.
3 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier op 22 september 2004
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 22 september 2004