ECLI:NL:RBSGR:2004:AS3567
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de bewaring van een vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 september 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling, geboren in 1983 in China. De vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf in Nederland had, was op 7 september 2004 in bewaring gesteld met het oog op uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. De vreemdeling heeft op 8 september 2004 beroep ingesteld tegen deze maatregel. De behandeling van het beroep vond plaats op 20 september 2004, waarbij de vreemdeling in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouwe, en de verweerder vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND).
De rechtbank overwoog dat ingevolge de wet van 24 juni 2004, die de Vreemdelingenwet 2000 wijzigde, de verweerder uiterlijk op de achtentwintigste dag na de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel de rechtbank moest informeren, tenzij de vreemdeling eerder zelf beroep had ingesteld. De rechtbank stelde vast dat het beroepschrift geen gronden bevatte zoals vereist door artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting kreeg de vreemdeling de kans om het verzuim te herstellen, maar hij heeft geen gronden aangevoerd. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was om de vreemdeling te veroordelen in de kosten van de procedure, aangezien hij verklaarde dat zijn beroep was ingesteld om duidelijkheid te verkrijgen over de voortvarendheid van de uitzetting. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. A. Oosterveld, met mr. H.R. Lageveen als griffier. De afschrift van de uitspraak werd op dezelfde dag verzonden.