ECLI:NL:RBSGR:2004:AS3564

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/30443, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvragen en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening

In deze zaak gaat het om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van asielaanvragen van verzoekers A en B, van Joegoslavische nationaliteit, die in Nederland asiel hebben aangevraagd. De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage heeft op 4 oktober 2004 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening en een bodemzaak. De verzoekers hebben op 3 november 2003 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft op 1 juli 2004 de aanvragen afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening (EG) 343/2003.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de IND met een eerdere uitspraak van 26 augustus 2004 geen opschortende werking aan het beroep heeft verleend, maar enkel heeft bepaald dat verzoekers niet uit Nederland mochten worden verwijderd totdat op het verzoek om voorlopige voorziening was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de termijn van zes maanden voor de overdracht aan Duitsland, zoals voorgeschreven in artikel 20 van de Dublinverordening, was verstreken op 15 september 2004, zonder dat de overdracht had plaatsgevonden. Hierdoor is de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen bij Nederland komen te liggen.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekers gegrond verklaard, de eerdere beschikkingen van de IND vernietigd en de IND opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvragen, met inachtneming van deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de IND is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 4 oktober 2004.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 04/30443 en 04/30444 (voorlopige voorziening)
Awb 04/30438 en 04/30442 (beroep)
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1979,
B,
geboren op [...] 1983,
van Joegoslavische nationaliteit,
mede namens hun minderjarige kinderen,
IND dossiernummer 0311.03.0159,
gemachtigde: mr. J.J. Eizenga, advocaat te Prinsenbeek,
verzoekers;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. D.W. Stevens,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 3 november 2003 hebben verzoekers aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikkingen van 1 juli 2004 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Bij brief van 5 juli 2004 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoekers mogen de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 5 juli 2004 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist.
1.3 Bij brief van 20 augustus 2004 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat verzoekers de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening niet in Nederland mogen afwachten omdat anders de overdracht illusoir dreigt te worden en dat het voornemen bestaat om verzoekers op 14 september 2004 over te dragen aan de Duitse autoriteiten. Op 23 augustus 2004 hebben verzoekers verzocht te bepalen dat zij de behandeling van en de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening in Nederland mogen afwachten. Bij uitspraak van 26 augustus 2004 heeft de voorzieningenrechter verweerder verboden verzoekers uit Nederland te verwijderen tot op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.4 Het verzoek is ter zitting van 24 september 2004 behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoekers in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
2.2 Op 17 maart 2003 is de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna Vo 343/2003) in werking getreden. Vo 343/2003 is van toepassing op asielverzoeken die zijn ingediend vanaf 1 september 2003. Tevens is Vo 343/2003 vanaf 1 september 2003 van toepassing op elk verzoek tot overname of terugname van asielzoekers, ongeacht de datum waarop het asielverzoek is ingediend. Welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat vóór die datum is ingediend, wordt bepaald volgens de in de Overeenkomst van Dublin (OvD) vastgestelde criteria.
Op grond van artikel 24, tweede lid, Vo 343/2003 wordt bij asielverzoeken die na 1 september 2003 zijn ingediend, rekening gehouden met de feiten op grond waarvan krachtens Vo 343/2003 de verantwoordelijkheid aan een lidstaat kan worden toegeschreven, als ze dateren van vóór die datum, uitgezonderd de in artikel 10, tweede lid, Vo 343/2003 genoemde gevallen.
2.3 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
2.4 Op 15 maart 2004 heeft Duitsland verweerder meegedeeld het terugnameverzoek op grond van artikel 13 juncto 16 Vo 343/2003 te aanvaarden.
2.5 Verzoekers hebben aangevoerd dat de in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, Vo 343/2003 genoemde termijn van zes maanden voor effectuering van de overdracht aan Duitsland is verstreken zonder dat de overdracht heeft plaatsgevonden. Daarom zijn zij van mening dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvragen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2004 het beroep opschortende werking heeft verkregen, zodat de termijn van zes maanden uit artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, Vo 343/2003 eerst begint te lopen na de beslissing op het beroep. Verweerder is daarom van mening dat de overdrachtstermijn nog niet is verstreken.
Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.6 Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, Vo 343/2003 wordt de asielzoeker overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat binnen een termijn van zes maanden na de aanvaarding van het terugnameverzoek of de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening wanneer dit opschortende werking heeft. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen deze termijn, berust op grond van artikel 20, tweede lid, Vo 343/2003 de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend.
De voorzieningenrechter overweegt dat, anders dan verweerder heeft gesteld, met de uitspraak van 26 augustus 2004 geen opschortende werking aan het beroep is verleend. Bij uitspraak van 26 augustus 2004 is (slechts) bepaald dat verweerder verzoekers niet uit Nederland mag verwijderen tot op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist en dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden. De voorzieningenrechter heeft hiertoe in genoemde uitspraak onder meer overwogen dat verweerder, gelet op de datum van het claimakkoord, pas in een laat stadium beslissingen op de aanvragen heeft genomen, waardoor verweerder er zelf aan heeft bijgedragen dat een situatie ontstaat waarin de overdracht illusoir dreigt te worden indien verzoekers de beslissing op hun verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mogen afwachten. Mede gelet hierop heeft de voorzieningenrechter in genoemde uitspraak overwogen dat het belang van verzoekers om de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening te mogen afwachten zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder om verzoekers (vóór 15 september 2004) aan Duitsland over te dragen.
Uit het bovenstaande volgt dat de termijn waarbinnen verzoekers aan Duitsland overgedragen dienen te worden zes maanden na de aanvaarding van het terugnameverzoek eindigt. Op 15 september 2004 zijn zes maanden verstreken vanaf de aanvaarding van het terugnameverzoek, zonder dat de overdracht daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Gelet op het bepaalde in artikel 20, tweede lid, Vo 343/2003 brengt dit mee dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen thans bij Nederland berust.
Derhalve slaagt het beroep van verzoekers op artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, Vo 343/2003.
2.7 Gelet op het vorenstaande berusten de bestreden beschikkingen niet langer op een draagkrachtige motivering. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb het beroep gegrond en worden de bestreden beschikkingen vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 Awb.
2.8 Het verzoek om voorlopige voorziening wordt, gelet op de gegrondverklaring van het beroep, afgewezen.
2.9 Gelet op het bovenstaande behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
2.10 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikkingen van 1 juli 2004;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvragen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door verzoekers gemaakte proceskosten ad € 966 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Doorn-Strookman als griffier op 4 oktober 2004
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 4 oktober 2004