ECLI:NL:RBSGR:2004:AS3564
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvragen en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening
In deze zaak gaat het om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van asielaanvragen van verzoekers A en B, van Joegoslavische nationaliteit, die in Nederland asiel hebben aangevraagd. De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage heeft op 4 oktober 2004 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening en een bodemzaak. De verzoekers hebben op 3 november 2003 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft op 1 juli 2004 de aanvragen afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening (EG) 343/2003.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de IND met een eerdere uitspraak van 26 augustus 2004 geen opschortende werking aan het beroep heeft verleend, maar enkel heeft bepaald dat verzoekers niet uit Nederland mochten worden verwijderd totdat op het verzoek om voorlopige voorziening was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de termijn van zes maanden voor de overdracht aan Duitsland, zoals voorgeschreven in artikel 20 van de Dublinverordening, was verstreken op 15 september 2004, zonder dat de overdracht had plaatsgevonden. Hierdoor is de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen bij Nederland komen te liggen.
De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekers gegrond verklaard, de eerdere beschikkingen van de IND vernietigd en de IND opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvragen, met inachtneming van deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de IND is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 4 oktober 2004.