ECLI:NL:RBSGR:2004:AS2625
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.H.M. van de Ven
- W.J. van Bennekom
- J.H. Sassenburg
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van uitstel van vertrek van een Angolese vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 oktober 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de beëindiging van het uitstel van vertrek (uvv) van eiser, een Angolese vreemdeling. Eiser had sinds 1994 in Nederland verbleven en had aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf, welke niet waren ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat het intrekken van het uitstel van vertrek een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overwoog dat de beslissing van verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, inhoudt dat het opschorten van de bevoegdheid om de vreemdeling uit te zetten, is beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op verschillende artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaronder artikel 27, eerste lid, onder b, en artikel 63, eerste lid.
De rechtbank concludeerde dat eiser ten tijde van het primaire besluit en het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf had en dat er geen beletsel was om de intrekking van het uitstel van vertrek te baseren op artikel 63, eerste lid, Vw 2000. De persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals het feit dat zijn vrouw en kinderen in Nederland verblijven, werden door de rechtbank niet als voldoende beschouwd om af te wijken van het categoriale uvv-beleid. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de aangevoerde feiten buiten de termen van het uvv-beleid vielen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, waarbij de rechtbank ook de wettelijke grondslag voor de beëindiging van het uvv-beleid aan de orde stelde. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van verweerder rechtmatig was en dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van vier weken voor het indienen van het beroepschrift.