ECLI:NL:RBSGR:2004:AS2279

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/24117
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier en de discretionaire bevoegdheid van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 december 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiseres, A, geboren in 1971 en van Iraanse nationaliteit, voor een verblijfsvergunning regulier. Eiseres had op 21 augustus 2003 een 14/1-brief geschreven aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarin zij verzocht om een beoordeling van haar schrijnende situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van eiseres moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de reactie van verweerder op de aanvraag, een brief van 20 november 2003, geen afwijzing van de aanvraag inhield en dat er geen einde was gekomen aan het besluitvormingsproces. De rechtbank concludeerde dat de brief van verweerder niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt, noch als een schriftelijke weigering om een besluit te nemen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke communicatie van de overheid bij aanvragen voor verblijfsvergunningen en de rol van de discretionaire bevoegdheid van de Minister.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 04/24117
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1971,
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9509.25.8061,
gemachtigde: mr. H. Tadema, advocaat te Deventer,
eiseres;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. G.J. Douma, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 21 augustus 2003 heeft eiseres een zogeheten 14/1-brief geschreven aan verweerder. Bij brief van 20 november 2003 heeft verweerder eiseres bericht dat de inhoud van haar brief zal worden betrokken bij het oordeel of het beroep moet worden doorgezet. Bij brief van 8 december 2003 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij beschikking van 28 april 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 24 mei 2004 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 1 november 2004 behandeld. Het beroep van eiseres is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken, geregistreerd onder de procedurenummers Awb 04/10821, Awb 04/25631 en Awb 04/24139. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Douma.
1.3 Na afloop van de zitting heeft de rechtbank de zaken gesplitst.
2 Overwegingen
2.1 Eiseres heeft ter zitting een artikel uit de Nieuwsbrief Asiel- en Vluchtelingenrecht (NAV), 2004, 3 overgelegd. Verweerder heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen het meenemen van dit stuk bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank zal dit stuk buiten beschouwing laten, aangezien dit stuk niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is ingediend. De goede procesorde verzet zich er tegen dat dit stuk wordt meegenomen bij de beoordeling van het beroep.
2.2 De rechtbank zal beoordelen of verweerder het op 8 december 2003 ingediende bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij uitspraak van 12 april 1999 heeft de rechtbank het door eiseres ingestelde beroep in haar asielprocedure ongegrond verklaard. In de 14/1-brief verzoekt eiseres verweerder, onder verwijzing naar de schrijnendheid van haar situatie, om haar te helpen. Verweerder heeft bij brief van 12 september 2003 als volgt gereageerd:
Op 25 augustus 2003 hebt u aandacht gevraagd voor uw zaak A met een beroep op de bijzondere aandacht van de Minister voor schrijnende gevallen. Ik zal het dossier laten beoordelen op de door u aangegeven schrijnendheid.
Bij brief van 15 september 2003 – waarbij onder meer een brief van RIAGG Zwolle van 9 september 2003 was gevoegd - heeft eiseres nadere informatie verstrekt aan verweerder omtrent de schrijnendheid van haar geval.
Bij brief van 20 november 2003 heeft verweerder op de 14/1-brief van eiseres gereageerd als onder 1.1 weergegeven.
Verweerder heeft het tegen die brief ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens verweerder geen sprake is van een aanvraag en evenmin van een besluit.
2.4 De rechtbank zal vooreerst nagaan of eiseres een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingediend.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. Artikel 4:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat de aanvraag tenminste een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd, bevat. Om als aanvraag te worden aangemerkt zal dus voor verweerder voldoende duidelijk moeten zijn, wat van hem wordt verlangd.
Gelet op de brief van eiseres van 21 augustus 2003 en de aanvullende brief van 9 september 2003, en de daarin gekozen bewoordingen, en gelet op de brief van verweerder van 12 september 2003, moet het voor verweerder voldoende duidelijk zijn geweest, dat eiseres bedoelde een beroep te doen op verweerders discretionaire bevoegdheid om over te gaan tot verlening van een verblijfsvergunning regulier onder een door hem vast te stellen beperking op voet van artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb heeft ingediend. De Vw 2000 en het Vb 2000 staan er niet aan in de weg dat door middel van een aanvraag een beroep wordt gedaan op de discretionaire bevoegdheid van verweerder. Met andere woorden: het is niet zo dat een verblijfsvergunning regulier op voet van artikel 3.4, derde lid, Vb 2000 enkel en alleen ambtshalve kan worden verleend.
2.5 De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of de brief van verweerder, van 20 november 2003, dient te worden aangemerkt als een afwijzing van de aanvraag welke eiseres op 21 augustus 2003 gedaan heeft. Bij brief van 20 november 2003 heeft verweerder eiseres, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
Thans ligt de zaak van betrokkene onder de rechter. Ik zal de inhoud van uw brief betrekken bij mijn oordeel of het beroep moet worden doorgezet.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat met deze zin is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de brief van eiseres zal worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of het besluit waartegen (toen) een reguliere beroepsprocedure aanhangig was, al dan niet zou worden gehandhaafd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden geoordeeld dat verweerder met deze zinsnede heeft gereageerd op hetgeen eiseres in haar schrijven van 21 augustus 2003 aan de orde had gesteld. In zoverre is dan ook geen sprake van een afwijzing van de aanvraag welke eiseres gedaan heeft.
De rechtbank stelt voorts vast dat de brief van eiseres van 21 augustus 2003 geen rol heeft gespeeld in het kader van de (reguliere) beroepsprocedure van eiseres welke destijds aanhangig was bij de rechtbank. Vast staat dat de in dat beroep betrokken beschikking niet is ingetrokken of gewijzigd door verweerder. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verweerder zich in die procedure ter zitting van de rechtbank, op 26 mei 2004, ook uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat deze brief in die procedure geen rol zou mogen spelen. Bovendien zou het, gelet op het ex tunc-karakter van de toetsing in beroep in reguliere zaken, ook niet mogelijk zijn om de brief van eiseres van 21 augustus 2003 bij de beoordeling van dat beroep te betrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat de brief van verweerder, van 20 november 2003, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat met deze brief een einde is gekomen aan het besluitvormingsproces naar aanleiding van de aanvraag welke eiseres had ingediend. Veeleer blijkt uit deze brief dat verweerder zijn standpunt naar aanleiding van de aanvraag van eiseres nog niet definitief bepaald had. Van een afwijzende reactie op de aanvraag van eiseres is derhalve geen sprake, zodat de brief van verweerder van 20 november 2003 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. De brief van verweerder is evenmin aan te merken als een schriftelijke weigering een besluit te nemen als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb.
2.6 Het bezwaar is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard, zij het dat dit op andere gronden had dienen te geschieden dan de gronden zoals verwoord in de bestreden beschikking.
2.7 Het beroep is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond.
2.8 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. G.A. Versteeg en mr. L.J. Hofstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2004.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 15 december 2004