ECLI:NL:RBSGR:2004:AS2037

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/56074
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling wegens schending van termijn in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 december 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die op 14 december 2004 was opgelegd. De vreemdeling, die in Uitzetcentrum Zestienhoven verbleef, had op 16 december 2004 een beroepschrift ingediend tegen het besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank overwoog dat de vreemdeling niet ter zitting was aangevoerd, wat in strijd was met artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank stelde vast dat het zittingsrooster van de rechtbank niet voorzag in een habeas corpuszitting binnen de termijn van veertien dagen, zoals vereist door de wet. Hierdoor was de maatregel van bewaring onrechtmatig. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring per 28 december 2004 en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 644,--. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Vreemdelingenwet en de rechten van vreemdelingen in het kader van vrijheidsontneming.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
Reg.nr : AWB 04/56074 VRONTN
Inzake : A, V-nummer 0203.05.4142, thans verblijvende in Uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. M.E. Devis, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde N.T. Jhari, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1951 en de Bulgaarse nationaliteit te hebben.
2. Op 16 december 2004 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 14 december 2004 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd.
Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 16 december 2004, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 14 december 2004 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
3. De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 27 december 2004. De vreemdeling is aldaar verschenen bij mr. A. van Luijck, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De vreemdeling is op 14 december 2004 staandegehouden terzake overtreding van de Wegenverkeerswet. Vervolgens is op grond van een redelijk vermoeden over illegaal verblijf de vreemdeling op de voet van artikel 50 Vw 2000 staandegehouden ter vaststelling van de verblijfsrechtelijke positie.
De vreemdeling is de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid onder a Vw 2000 wegens het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting omdat de vreemdeling
- niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000
- zich niet aangemeld heeft bij de korpschef
- zich niet gehouden heeft aan zijn vertrektermijn
- geen vaste woon-/verblijfplaats heeft
- eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven heeft.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Ingevolge artikel 94, tweede lid, tweede volzin, Vw 2000, vindt de zitting uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift plaats. Ingevolge de derde volzin van dit artikellid roept de rechtbank de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon of bij raadsman en Onze minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord.
3. De vreemdeling is niet aangevoerd ter zitting. Namens de vreemdeling is de rechtmatigheid van de inbewaringstelling niet betwist.
4. Bij faxbericht van 27 december 2004 is door de gemachtigde van de minister meegedeeld dat, ofschoon de vreemdeling verbleef in het Uitzetcentrum Zestienhoven, door miscommunicatie de Afdeling Bevolking van het Uitzetcentrum niet in kennis is gesteld van het verblijf van de vreemdeling aldaar. Hierdoor is de order voor het transport van de vreemdeling naar de rechtbank al op 24 december 2004 geannuleerd door de Afdeling Arrestantenzorg van het Uitzetcentrum.
De gemachtigde van de minister heeft de rechtbank verzocht te bewerkstelligen dat de vreemdeling mogelijk op een andere dag binnen de in artikel 94, tweede lid, Vw 2000 bepaalde de termijn van veertien dagen na ontvangst van het beroep, kan worden aangevoerd teneinde te worden gehoord. De gemachtigde heeft er op gewezen dat de zittingsplaatsen Rotterdam en Dordrecht van de rechtbank een habeas corpuszitting houden voor het verstrijken van de termijn.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Voor het geval dat een vreemdeling niet ter zitting is aangevoerd en niet gesteld of gebleken is dat deze omstandigheid aan de vreemdeling was toe te rekenen of anderszins buiten de risicosfeer van de minister lag, is in een beraad van de zittingsplaatsen van 13 december 2004 (Vreemdelingenberaad I) de volgende hoofdregel geformuleerd.
Indien namens de minister wordt verzocht de vreemdeling te horen op een andere dag binnen de termijn van veertien dagen zal dat verzoek worden gehonoreerd als het zittingsrooster van de rechtbank van de zittingsplaats waaraan het beroep is toegedeeld binnen die termijn voorziet in een habeas corpuszitting. Het verzoek wordt in beginsel afgewezen als het zittingsrooster van die zittingsplaats niet binnen de termijn voorziet in een habeas corpuszitting.
Vast staat dat het zittingsrooster van deze rechtbank niet voorziet in een habeas corpuszitting binnen de termijn van veertien dagen.
Gezien de gronden van maatregel van inbewaringstelling en de feiten en omstandigheden waardoor de vreemdeling niet is aangevoerd ter zitting is er geen aanleiding om een uitzondering te maken op de hiervoor weergegeven hoofdregel. Voor deze beslissing biedt ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 augustus 2004, JV 2004,381 een aanknopingspunt.
6. Op grond van het vorenstaande en is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling wegens schending van artikel 94, tweede lid, Vw 2000 vanaf heden onrechtmatig is. Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 28 december 2004.
7. Er zijn geen gronden voor toekenning van schadevergoeding.
8. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring per 28 december 2004;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 28 december 2004 in tegenwoordigheid van mr. N. Hobbij, griffier.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).
afschrift verzonden op: