Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres] Projectmanagement B.V., gevestigd te [plaats], eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 3 december 2002 heeft verweerder eiseres een boete van € 14.902,60 opgelegd, op de grond dat eiseres de wijziging in de loonsom waardoor het feitelijk verloonde bedrag meer dan 5% hoger uitviel dan het loonbedrag waarop de voorschotnota was gebaseerd ten onrechte niet heeft gemeld.
Bij besluit van 7 maart 2003 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 april 2003, ingekomen bij de rechtbank op 11 april 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 26 maart 2004 ter zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P.M. Disseldorp, bijgestaan door drs. M.A.M. Gos. Verweerder is, met bericht, niet verschenen.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) doet een werkgever, met inachtneming van door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daaromtrent te stellen regels, opgave van het door de werknemer genoten loon aan het UWV.
In artikel 8, eerste lid, van het Loonadministratiebesluit is de werkgever verplicht na het einde van het kalenderjaar voor iedere werknemer een jaaropgavekaart in te vullen conform de aanwijzingen van het bij artikel 9 van dit besluit vastgestelde model, tenzij de op de jaaropgavekaart te verstrekken gegevens overeenkomstig daartoe door het UWV gegeven aanwijzingen worden verstrekt met behulp van geautomatiseerd te verwerken gegevensdragers.
Ingevolge artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit is de werkgever verplicht aan het UWV uit eigen beweging mededeling te doen van elke verandering in de loonsom gedurende het premiebetalingstijdvak, welke er toe leidt dat het feitelijk verloonde bedrag meer dan 5%, doch ten minste een bedrag van € 2.269,- hoger is dan het loonbedrag waarop de voorschotnota is gebaseerd. Deze mededeling dient te geschieden drie maanden na bedoelde verandering.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale verzekering is de werkgever in overtreding van de 5%-regeling op de dag na de laatste dag waarop hij ingevolge artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit de daar bedoelde mededeling had kunnen doen.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering wordt indiening van een jaaropgave uitsluitend als een melding in het kader van de 5%-regeling gezien als de relevante verhoging zich in de maand december heeft voorgedaan en de jaarloonopgave vóór 1 februari van het daaropvolgende jaar is ingediend
(..).
Na afwikkeling van de salarisbetalingen over periode 13 in 2001 constateerde eiseres de overschrijding in de loonsom. Eiseres berekende dat een bedrag van € 40.840,24 (ƒ 90.000) te weinig aan premies was afgedragen. Op 19 december 2001 heeft eiseres dit bedrag overgemaakt op de rekening van het UWV. In januari 2002 heeft eiseres het UWV de jaaropgaven verstrekt. Op 18 januari 2002 heeft het UWV eerdergenoemde betaling gerestitueerd. Eiseres stelt dat meergenoemde betaling en de overlegging van de jaaropgaven moeten worden aangemerkt als melding van de loonsomwijziging.
Vast staat dat de loonsom van eiseres in 2001 zodanig is veranderd dat het feitelijk verloonde bedrag meer dan 5% hoger is uitgevallen dan het loonbedrag waarop de voorschotnota is gebaseerd. Vast staat tevens dat de door eiseres bedoelde betaling alleen onder vermelding van het aansluitnummer is gebeurd.
Anders dan eiseres meent kan voornoemde betaling niet gelden als een melding van de 5% overschrijding. Op verweerder rustte géén plicht om naar aanleiding van de zonder verdere omschrijving gedane betaling nader onderzoek te doen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het indienen van een jaarloon-opgave blijkens artikel 4, vijfde lid, van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering 2002 enkel als een mededeling in de zin van artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit wordt gezien als deze opgave vóór 1 februari van het daaropvolgende jaar is ingediend.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4, vijfde lid, van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering 2002 aangezien blijkens artikel 21 van ditzelfde besluit het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering van toepassing is op overtredingen die zijn begaan ná 31 december 2000 en vóór 1 april 2002. Verweerder had zijn betoog dan ook moeten baseren op het overigens gelijkluidende artikel 3, vijfde lid, van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering.
De rechtbank overweegt voorts dat artikel 3, vijfde lid, van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering beleid betreft waarmee verweerder invulling heeft willen geven aan de term “mededeling” als bedoeld in artikel 13, derde lid, van het Loonadministratie-besluit. Hoewel een vage term in eerste instantie wordt uitgelegd door het tot toepassing van de regeling bevoegde bestuursorgaan, staat deze uitleg vervolgens ter toetsing aan de rechter, die zijn invulling dan wel interpretatie van het begrip voor die van het bestuursorgaan in de plaats kan stellen teneinde een juiste en eenvormige invulling van het begrip te waarborgen. In dit geval kan de rechtbank de door verweerder in artikel 3, vijfde lid, van het Besluit toepassing bestuurlijke boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering gekozen uitleg van het begrip “mededeling” niet volgen. Artikel 13 van het Loonadministratiebesluit verplicht werkgevers slechts het UWV mededeling te doen van een verandering in de loonsom welke er toe leidt dat het feitelijk verloonde bedrag meer dan 5%, hoger komt te liggen dan het loonbedrag waarop de voorschotnota is gebaseerd. In het loonadministratiebesluit wordt deze mededeling niet nader omschreven, noch worden er aanvullende eisen gesteld waaraan een dergelijke mededeling moet voldoen. Met dit uitgangspunt strookt het naar het oordeel van de rechtbank niet om voor een mededeling die in de jaaropgave is vervat een andere, kortere termijn te stellen dan de drie maanden die in het Loonadministratiebesluit wordt geboden. Dit oordeel van de rechtbank heeft tot gevolg dat twee vereisten die verweerder in zijn beleid stelt niet kunnen worden volgehouden: (1) de wijziging moet in december haar oorzaak hebben en (2) de jaarloonopgave moet vóór 1 februari zijn ingediend. Bij dat laatste punt is voor de vaststelling van de mogelijke overtreding van de 5%-regeling niet van belang dat indiening van de jaaropgave na 1 februari van het jaar daaropvolgend mogelijk overtreding van een ander voorschrift oplevert. De rechtbank vindt in hetgeen verweerder aan gegevens te berde brengt, onvoldoende om te concluderen dat de overschrijding niet alleen in de maand december heeft plaatsgevonden, laat staan dat voldoende zeker is dat de overschrijding meer dan drie maanden voor het indienen van de jaaropgave haar oorzaak vindt.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep van eiseres is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Verweerder wordt in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-, welk bedrag het UWV aan eiseres moet vergoeden;
bepaalt dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 232,-, vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. D.A. Verburg en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier J. Bijleveld.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,