ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7919
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielverzoek na overschrijding overdrachtstermijn volgens Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, een Iraanse asielzoeker, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. A had op 7 oktober 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de Minister afgewezen op basis van de stelling dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening (EG) 343/2003. A stelde dat de termijn van zes maanden voor de overdracht aan Duitsland was verstreken, waardoor Nederland verantwoordelijk was geworden voor zijn asielverzoek.
De Minister betwistte dit en voerde aan dat de termijn pas begon te lopen na de beslissing op het beroep dat A had ingesteld. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen opschortende werking aan het beroep was verleend, en dat de termijn voor overdracht aan Duitsland op 27 september 2004 was verstreken. Hierdoor was Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek van A.
De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van A gegrond, vernietigde de beschikking van de Minister en droeg de Minister op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van A. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van A. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om tijdig te handelen in asielzaken en de gevolgen van het niet naleven van de overdrachtstermijnen zoals vastgelegd in de Dublinverordening.