ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7902

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/30409, 04/30408
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en beroep inzake asielaanvraag en terugnameverzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep inzake een asielaanvraag van een Iraakse verzoeker. De verzoeker had op 4 september 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft deze aanvraag op 1 juli 2004 afgewezen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er een beslissing op het beroep was genomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat voldaan werd aan de voorwaarden van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft de redelijke kans van slagen van het beroep beoordeeld en de belangen afgewogen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de termijn van drie maanden, zoals genoemd in artikel 17, eerste lid, van de EG-Verordening 343/2003, niet van toepassing was op de indiening van een verzoek om terugname. De voorzieningenrechter concludeerde dat het tijdsverloop tussen de indiening van de asielaanvraag en het terugnameverzoek geen grond bood voor het oordeel dat de IND in redelijkheid de behandeling van de asielaanvraag aan zich had moeten trekken.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 04/30409 (voorlopige voorziening)
Awb 04/30408 (beroep)
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1982,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer 0309.04.0271,
gemachtigde: mr. P.T. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch,
verzoeker;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. D.W. Stevens,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 4 september 2003 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 1 juli 2004 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 5 juli 2004 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 5 juli 2004 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 24 september 2004 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
2.2 Op 17 maart 2003 is de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna Vo 343/2003) in werking getreden. Vo 343/2003 is van toepassing op asielverzoeken die zijn ingediend vanaf 1 september 2003. Tevens is Vo 343/2003 vanaf 1 september 2003 van toepassing op elk verzoek tot overname of terugname van asielzoekers, ongeacht de datum waarop het asielverzoek is ingediend. Welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat vóór die datum is ingediend, wordt bepaald volgens de in de Overeenkomst van Dublin (OvD) vastgestelde criteria.
Op grond van artikel 24, tweede lid, Vo 343/2003 wordt bij asielverzoeken die na 1 september 2003 zijn ingediend, rekening gehouden met de feiten op grond waarvan krachtens Vo 343/2003 de verantwoordelijkheid aan een lidstaat kan worden toegeschreven, als ze dateren van vóór die datum, uitgezonderd de in artikel 10, tweede lid, Vo 343/2003 genoemde gevallen.
2.3 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
2.4 Duitsland heeft niet tijdig gereageerd op het verzoek om terugname en wordt daarmee op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, Vo 343/2003 geacht in te hebben gestemd met terugname van verzoeker. Overigens heeft Duitsland op 29 april 2004 het terugnameverzoek op grond van artikel 13 Vo 343/2003 expliciet aanvaard.
2.5 Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder onredelijk lang heeft gewacht met het uitvoeren van het dactyloscopisch onderzoek in Duitsland en in het verlengde daarvan met het indienen van een verzoek bij de Duitse autoriteiten om terugname van verzoeker. Voor zover sprake is van een terugnameverzoek en daaraan geen termijn is verbonden, meent verzoeker dat in ieder geval een redelijke termijn in acht genomen dient te worden. Verzoeker is van mening dat hierbij aansluiting gezocht dient te worden bij de termijn van drie maanden zoals deze geldt bij overnameverzoeken.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Niet (meer) in geschil is dat sprake is van een terugnameverzoek. Uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vo 343/2003 vloeit voort dat overname dient te geschieden volgens de in de artikelen 17 tot en met 19 bepaalde voorwaarden en uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, Vo 343/2003 volgt dat terugname dient te geschieden volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden. Derhalve is de voorzieningenrechter van oordeel dat de termijn van drie maanden, zoals gesteld in artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003, niet van toepassing is op de indiening van een verzoek om terugname. In artikel 20 Vo 343/2003, dat ziet op terugname, is geen termijn gesteld waarbinnen een verzoek om terugname ingediend moet worden. De systematiek van Vo 343/2003 noch de toelichting daarop in het Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend d.d. 26 juli 2001 bieden grond om te oordelen dat Vo 343/2003 op dit punt een lacune bevat. Er bestaat dan ook geen grond om te oordelen dat bij indiening van een terugnameverzoek aansluiting dient te worden gezocht bij de termijn van drie maanden zoals genoemd in artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003.
2.6 Artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 geeft verweerder het recht om, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, juncto de artikelen 5 tot en met 14, Vo 343/2003 het asielverzoek te behandelen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval in het tijdsverloop tussen de indiening van de asielaanvraag, het uitvoeren van het dactyloscopisch onderzoek in Duitsland en de indiening van het terugnameverzoek geen grond is gelegen voor het oordeel dat verweerder hierin in redelijkheid aanleiding had moeten zien gebruik te maken van de bevoegdheid om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker bij zijn asielverzoek heeft verzwegen dat hij -zoals uit het dactyloscopisch onderzoek in Duitsland is gebleken- voor zijn komst naar Nederland onder een andere naam en onder vermelding van een andere geboortedatum een asielverzoek bij de Duitse autoriteiten heeft ingediend. De gevolgen daarvan komen voor zijn rekening en risico.
2.7 Gelet op het voorgaande dient het verzoek afgewezen te worden. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, tevens het beroep ongegrond.
2.8 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep, geregistreerd onder Awb 04/30408 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Doorn-Strookman als griffier op 4 okt. 04
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 4 okt. 04