ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7863
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening en beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor Iraakse nationaliteit
In deze zaak hebben verzoekers, A en B, samen met hun minderjarige kind, op 16 september 2003 aanvragen ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen zijn op 24 juni 2004 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen, omdat Griekenland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvragen. Verzoekers hebben hiertegen op 25 juni 2004 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat er in beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 september 2004 behandeld, maar verzoekers en hun gemachtigden zijn niet verschenen. De IND was vertegenwoordigd door mr. H.P. Kallenbach.
Tijdens de zitting is gebleken dat verzoekers per 10 november 2003 met onbekende bestemming zijn vertrokken en sindsdien niet meer aan hun meldplicht hebben voldaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers geen belang meer hechten aan de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens is het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft verzocht om mr. A.J. de Boer, de advocaat van verzoekers, te veroordelen in de proceskosten, stellende dat hij misbruik heeft gemaakt van procesrecht. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet is gebleken dat mr. A.J. de Boer op eigen titel beroep heeft ingesteld. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om een partij in de kosten te veroordelen, aangezien er geen misbruik van procesrecht is aangetoond. De uitspraak is gedaan door mr. K. van Leeuwen en openbaar uitgesproken op 23 september 2004.