ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7863

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/28840, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor Iraakse nationaliteit

In deze zaak hebben verzoekers, A en B, samen met hun minderjarige kind, op 16 september 2003 aanvragen ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen zijn op 24 juni 2004 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen, omdat Griekenland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvragen. Verzoekers hebben hiertegen op 25 juni 2004 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat er in beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 september 2004 behandeld, maar verzoekers en hun gemachtigden zijn niet verschenen. De IND was vertegenwoordigd door mr. H.P. Kallenbach.

Tijdens de zitting is gebleken dat verzoekers per 10 november 2003 met onbekende bestemming zijn vertrokken en sindsdien niet meer aan hun meldplicht hebben voldaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers geen belang meer hechten aan de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens is het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.

Verweerder heeft verzocht om mr. A.J. de Boer, de advocaat van verzoekers, te veroordelen in de proceskosten, stellende dat hij misbruik heeft gemaakt van procesrecht. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet is gebleken dat mr. A.J. de Boer op eigen titel beroep heeft ingesteld. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om een partij in de kosten te veroordelen, aangezien er geen misbruik van procesrecht is aangetoond. De uitspraak is gedaan door mr. K. van Leeuwen en openbaar uitgesproken op 23 september 2004.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 04/28840 & 04/28842 (voorlopige voorziening)
Awb 04/28841 & 04/28839 (beroep)
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1971,
B,
geboren op [...] 1967,
mede ten behoeve van haar minderjarige kind,
allen van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer 0309.16.0158,
gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Lemmer,
verzoekers;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. H.P. Kallenbach,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 16 september 2003 hebben verzoekers aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikkingen van 24 juni 2004 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd omdat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 25 juni 2004 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoekers mogen de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 25 juni 2004 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 17 september 2004 behandeld. Verzoekers noch hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Kallenbach.
2 Overwegingen
2.1 Blijkens een schrijven van mr. De Boer, van 16 september 2004, is hem gebleken dat verzoekers per 10 november 2003 met onbekende bestemming vertrokken zijn en dat zij zich sindsdien niet meer aan hun meldplicht hebben gehouden. Blijkens voornoemd schrijven van mr. De Boer heeft hij geen contact meer met verzoekers. De voorzieningenrechter neemt daarom aan dat verzoekers geen belang meer hechten aan de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.
2.2 Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom niet-ontvankelijk. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter tevens het beroep, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk.
2.3 Verweerder heeft ter zitting verzocht om mr. A.J. de Boer te veroordelen in de proceskosten welke verweerder gemaakt heeft. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat uit het schrijven van mr. De Boer, van 16 september 2004, kan worden afgeleid dat verzoekers ten tijde van het geven van de beschikking van 24 juni 2004 reeds vertrokken waren, zodat niet kan worden aangenomen dat mr. De Boer bepaaldelijk was gevolmachtigd tot het instellen van beroep tegen deze beschikking. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat mr. De Boer op eigen titel beroep heeft ingesteld, wat meebrengt dat in casu sprake is geweest van misbruik van procesrecht.
2.4 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om mr. A.J. de Boer te veroordelen in de proceskosten welke verweerder gemaakt heeft. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit het bepaalde in artikel 70, eerste lid, Vw 2000 niet kan worden afgeleid dat een advocaat niet reeds bij voorbaat bepaaldelijk gevolmachtigd kan zijn tot het instellen van beroep tegen een afwijzende beschikking.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat ook verweerder er blijkbaar van uit gaat dat zulks mogelijk is, gezien de praktijk om in veel gevallen, zoals ook in casu, een termijn van slechts 24 uur te gunnen voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening, terwijl een zodanig verzoek op grond van het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb connex dient te zijn aan een ingediend bezwaar- of beroepschrift. Het zal in veel gevallen voor een advocaat niet goed mogelijk zijn om binnen deze zeer korte termijn met de vreemdeling op wie de bestreden beschikking betrekking heeft te overleggen en om de vraag of de advocaat bepaaldelijk gevolmachtigd wordt tot het aanwenden van rechtsmiddelen eerst dan voor te leggen aan de vreemdeling. Verweerder acht het, gezien deze praktijk, blijkbaar mogelijk dat binnen een zo korte termijn effectieve rechtsmiddelen worden aangewend ten behoeve van de vreemdeling. In deze praktijk van verweerder ziet de voorzieningenrechter een nader aanknopingspunt voor het oordeel dat het voor mogelijk moet worden gehouden dat een advocaat reeds bij voorbaat bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het instellen van beroep tegen een afwijzende beschikking.
De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om aan te nemen dat mr. A.J. de Boer op eigen titel beroep heeft ingesteld en dat hij, door zulks te doen, misbruik van procesrecht heeft gemaakt.
Er bestaat derhalve geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek, en het daarmee samenhangende beroep, redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om mr. A.J. de Boer te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier op 23 sep. 04
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 23 sep. 04