ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7858

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/27451, 04/27450
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugnameverzoek en termijnoverschrijding in asielprocedure

In deze zaak heeft verzoeker, een Georgische asielzoeker, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 15 januari 2004. De aanvraag werd op 4 juni 2004 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft vervolgens op 15 juni 2004 beroep ingesteld tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er een beslissing op het beroep zou zijn genomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 september 2004 behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.A.H. Schoofs, en de IND werd vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de situatie van verzoeker valt onder artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de EG-Verordening 343/2003, wat betekent dat er sprake is van terugname. Verzoeker had eerder in Oostenrijk een asielverzoek ingediend en was naar Nederland gegaan zonder de behandeling daarvan af te wachten. De rechter oordeelde dat het indienen van een nieuw asielverzoek in Nederland niet betekende dat verzoeker toestemming had gekregen om zich daar op te houden.

Met betrekking tot de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek, oordeelde de voorzieningenrechter dat de termijn van drie maanden, zoals neergelegd in artikel 17 van de EG-Verordening 343/2003, niet van toepassing is op verzoeken om terugname. Artikel 20 van de verordening, dat betrekking heeft op terugname, stelt geen termijn voor het indienen van een verzoek. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 september 2004.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 04/27451 (voorlopige voorziening)
Awb 04/27450 (beroep)
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1980,
van Georgische nationaliteit,
IND dossiernummer 0401.15.0522,
gemachtigde: mr. J.A.H. Schoofs, advocaat te Arnhem,
verzoeker;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 15 januari 2004 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 4 juni 2004 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 15 juni 2004 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 15 juni 2004 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 10 september 2004 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
2.2 Op 17 maart 2003 is de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna Vo 343/2003) in werking getreden. Vo 343/2003 is van toepassing op asielverzoeken die zijn ingediend vanaf 1 september 2003.
Op grond van artikel 24, tweede lid, Vo 343/2003 wordt bij asielverzoeken die na 1 september 2003 zijn ingediend, rekening gehouden met de feiten op grond waarvan krachtens Vo 343/2003 de verantwoordelijkheid aan een lidstaat kan worden toegeschreven, als ze dateren van vóór die datum, uitgezonderd de in artikel 10, tweede lid, Vo 343/2003 genoemde gevallen.
2.3 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
2.4 Oostenrijk heeft het terugnameverzoek op grond van artikel 13 juncto 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vo 343/2003 aanvaard.
2.5 Verzoeker heeft aangevoerd dat de termijn voor het indienen van een verzoek tot overname, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003, is overschreden.
Op grond van artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 wordt een verzoek om overname zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het asielverzoek gedaan bij gebreke waarvan de lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend, verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de termijn neergelegd in artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 niet van toepassing is, omdat geen sprake is van een overnameverzoek maar van een terugnameverzoek. Terugname is geregeld in artikel 20 Vo 343/2003 en in dit artikel wordt geen termijn gesteld waarbinnen een verzoek om terugname ingediend moet zijn. Daarom is verweerder van mening dat geen sprake is van termijnoverschrijding.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of in het onderhavig geval sprake is van overname of van terugname.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, Vo 343/2003 is de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek verplicht:
- een asielzoeker wiens asielverzoek in behandeling is, en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen;
- een asielzoeker die zijn asielverzoek tijdens de behandeling heeft ingetrokken en die in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen;
- een onderdaan van een derde land wiens asielverzoek is afgewezen, en die zich in een andere lidstaat ophoudt zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen.
Blijkens het dossier heeft verzoeker op 7 december 2003 in Oostenrijk een asielverzoek ingediend en is hij, zonder de behandeling hiervan af te wachten, naar Nederland gegaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze situatie valt onder het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vo 343/2003, zodat sprake is van terugname. Anders dan verzoeker heeft gesteld, betekent de omstandigheid dat hij in Nederland een nieuw asielverzoek heeft ingediend, niet dat verzoeker de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vo 343/2003 bedoelde toestemming heeft gekregen om zich in Nederland op te houden. De voorzieningenrechter heeft dit oordeel mede gebaseerd op de toelichting op artikel 16 in het Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek als volgt.
Weliswaar maken de artikelen 16 tot en met 20 Vo 343/2003 deel uit van hetzelfde hoofdstuk V dat handelt over overname en terugname; hieruit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet de conclusie getrokken worden dat aangenomen moet worden dat artikel 17 Vo 343/2003 van toepassing is op al de situaties waarover artikel 16 Vo 343/2003 gaat. Uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vo 343/2003 vloeit voort dat overname dient te geschieden volgens de in de artikelen 17 tot en met 19 bepaalde voorwaarden en uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, Vo 343/2003 volgt dat terugname dient te geschieden volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden. Voorts wordt in de tekst van de artikelen 17 tot en met 19 Vo 343/2003 consequent de term “overname” gehanteerd, en in de tekst van artikel 20 Vo 343/2003 de term “terugname”. Derhalve is de voorzieningenrechter van oordeel dat de termijn van drie maanden, zoals gesteld in artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003, niet van toepassing is op de indiening van een verzoek om terugname. In artikel 20 Vo 343/2003, dat ziet op terugname, is geen termijn gesteld waarbinnen een verzoek om terugname ingediend moet worden.
Gelet op het bovenstaande kan verzoekers beroep op artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 niet slagen.
2.6 Gelet op het voorgaande dient het verzoek afgewezen te worden. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, tevens het beroep ongegrond.
2.7 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep, geregistreerd onder Awb 04/27450 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Doorn-Strookman als griffier op 23 sep. 04
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 23 sep. 04