ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7727

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/39659
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de afwijzing van een verblijfsvergunning op basis van het mvv-vereiste

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 november 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, ingediend door verzoeker, die als doel had 'verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten'. De aanvraag werd afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat verzoeker niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning was aangevraagd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het onderzoek niet volledig was en heropende het onderzoek. Hij vroeg verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, om schriftelijk te reageren op de vraag op welke juridische grond het mvv-vereiste van toepassing is, gezien de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter wees erop dat indien ten onrechte aan het mvv-vereiste zou zijn getoetst, het bezwaar van rechtswege schorsende werking zou hebben, wat zou betekenen dat het verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking zou komen.

De voorzieningenrechter besloot het verzoek toe te wijzen, zodat de uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven voor de duur van de procedure. De beslissing werd genomen in het openbaar, met de griffier aanwezig, en een afschrift werd op 26 november 2004 verzonden.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
HEROPENING ONDERZOEK
ingevolge artikel 8:68, eerste lid
juncto artikel 8:84, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 04/39659 BEPTDN
Inzake : [A], verzoeker, V-nummer [V-nummer], woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. J.P.H. Thissen, advocaat te Den Haag
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. C.S. de Smit, juridisch medewerker bij het kantoor van de Landsadvocaat te
Den Haag.
I. OVERWEGINGEN
1. De openbare behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar heeft plaatsgevonden op 23 november 2004.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden.
Hij overweegt daartoe het volgende.
2. Verzoeker heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet, met als doel “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten” ingediend.
In het afwijzende besluit wordt de aanvraag onder meer afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a., van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Dat artikel luidt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 VW 2000 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Voorts heeft verweerder zich in het afwijzende besluit op het standpunt gesteld dat, nu het mvv-vereiste is tegengeworpen, aan het indienen van een bezwaarschrift geen schorsende werking toekomt ingevolge het bepaalde in artikel 73, tweede lid aanhef onder a, van de Vw 2000.
3. Ervan uitgaande dat artikel 73 Vw 2000 betekenis heeft voor de reikwijdte van de werking van de rechtsmiddelen en dat die moet worden beschouwd te behoren tot het domein van de openbare orde, bestaat daarin grond om ambtshalve de vraag aan de orde te stellen of het mvv-vereiste als zodanig van toepassing is.
4. Indien als zodanig ten onrechte aan het mvv-vereiste zou zijn getoetst, moet worden geoordeeld dat dan aan het bezwaar van rechtswege wel schorsende werking toekomt. Alsdan komt het verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking.
5. De afwijzingsgrond voor een verblijfsvergunning ingevolge artikel 16, eerste lid onder a Vw 2000 is niet het ontbreken van een mvv, maar het ontbreken van een mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd.
In gevallen als het onderhavige komt het standpunt van verweerder er op neer dat een mvv zou moeten zijn aangevraagd met als beoogd verblijfsdoel dat de vreemdeling - als deze eenmaal officieel in Nederland zal zijn ingereisd - alsdan in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning omdat hij buiten eigen schuld Nederland niet zou kunnen verlaten.
6. De vraag is derhalve aan de orde op welke juridische grond verweerder zich op het standpunt stelt dat het niet in strijd is met artikel 16 Vw 2000, althans niet als een contradictio moet worden beschouwd, om voor een verblijfsvergunning met als doel "verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken" (artikel 3.4, eerste lid onder w Vb) als zodanig het mvv-vereiste toe te passen.
7. De voorzieningenrechter verzoekt verweerder vorenstaande vraag alsnog schriftelijk te beantwoorden, onder gelijktijdige kopieverlening aan de gemachtigde van verzoeker.
8. In de strekking van de vraagstelling wordt aanleiding gezien om gedurende de duur van de onderhavige procedure het verzoek om een voorlopige voorziening voorshands toe te wijzen.
9. Overigens wordt nog opgemerkt dat, in het geval verweerder hangende de afdoening van de onderhavige procedure alsnog op het bezwaarschrift zou beslissen, daarvan onmiddellijk mededeling moet worden gedaan aan de voorzieningenrechter en verzoeker.
II. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. heropent het onderzoek;
2a. bepaalt dat verweerder binnen 4 weken na verzending van deze beslissing, onder gelijktijdige kopieverlening aan de gemachtigde van verzoeker, de gevraagde informatie verschaft;
2b. bepaalt dat de gemachtigde van verzoeker na ontvangst daarvan zijn standpunt daarover, eveneens binnen 4 weken en onder gelijktijdige kopieverlening aan verweerder, kan inzenden;
2c. verzoekt partijen daarbij tevens mede te delen of wordt ingestemd met het achterwege laten van een nadere zitting;
3. wijst het verzoek toe in dier voege dat uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven, in elk geval voor de duur van de onderhavige procedure;
4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2004, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Kelly, griffier.
afschrift verzonden op: 26 november 2004