ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7441

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/51269
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na aanhouding door Koninklijke Marechaussee

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, die op 17 november 2004 door de Koninklijke Marechaussee (KMar) is aangehouden nabij de grensovergang Oldenzaal-autoweg A1. De aanhouding vond plaats in het kader van mobiel toezicht, maar het proces-verbaal vermeldt niet onder welke omstandigheden de aanhouding heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de bewaring onrechtmatig is, omdat er geen objectieve feiten en omstandigheden zijn vermeld die de aanhouding rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar paragraaf A3/2.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, die aangeeft dat controles op grensgangers alleen mogen plaatsvinden op basis van specifieke kenmerken van voertuigen en personen. Aangezien het proces-verbaal geen dergelijke kenmerken vermeldt, is de aanhouding niet gerechtvaardigd.

De rechtbank concludeert dat de onrechtmatige bewaring recht geeft op schadevergoeding. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 95,- per dag voor de twee dagen die hij in bewaring heeft doorgebracht, wat resulteert in een totaalbedrag van € 190,-. Daarnaast wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die op € 644,- worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent de schadevergoeding en proceskosten toe aan eiser. De uitspraak is gedaan door rechter J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme op 3 december 2004.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Uitspraak: 3 december 2004
Regnr.: AWB 04/51269
U I T S P R A A K
inzake de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren [geboortedatum],
van Sierraleoonse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo,
tegen:
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: drs. C.L.W. van Dort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. PROCESVERLOOP
1.1. Bij besluit van 17 november 2004 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Namens eiser is op 18 november 2004 beroep ingesteld tegen voornoemd besluit, waarbij is verzocht om schadevergoeding.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om op de inlichtingen te reageren.
Bij faxberichten van 24 en 29 november 2004 heeft verweerder aan de rechtbank en eiser aanvullende stukken doen toekomen. Hieruit blijkt onder meer dat de op 17 november 2004 opgelegde maatregel van bewaring op 19 november 2004 is opgeheven.
1.4. Eiser heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. MOTIVERING
2.1. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser op 17 november 2004, omstreeks 14:40 uur, nabij de grensovergang Oldenzaal-autoweg A1, Rijksweg A1, is staande gehouden door de Koninklijke Marechaussee (KMar). Hij is vervolgens op 17 november 2004 om 14:45 uur staande gehouden en aansluitend overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij is om16:35 uur overgedragen aan de Vreemdelingendienst te Hengelo, aldaar opgehouden en gehoord en om 18:55 uur in bewaring gesteld. De bewaring is op 19 november 2004 opgeheven.
2.2. Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.3. Namens eiser is - samengevat - aangevoerd dat hij tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling ten onrechte geen bijstand van een advocaat heeft gehad alhoewel hij te kennen had gegeven dit wel te willen. Door de vreemdelingenpolitie is wel de voice-mail van de piket-advocaat ingesproken maar vervolgens is met het gehoor begonnen zonder dat de in paragraaf A5/5.3.4 onder c, Vc 2000 voorgeschreven tijdsduur van 2 uren is afgewacht. De maatregel van bewaring is daardoor onrechtmatig. Uit het proces-verbaal van de KMar blijkt voorts niet waaruit de conclusie van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser is getrokken.
2.4. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiser is aangehouden in het kader van het mobiele toezicht, zoals dat is uitgewerkt in paragraaf A3/2.2.3 Vc 2000. Daarbij hoeft geen reden voor een vermoeden van illegaal verblijf te zijn. De bewaring is opgeheven naar aanleiding van een uitspraak van 15 november 2004 van de nevenzittingsplaats Zwolle van deze rechtbank, kenmerk AWB 04/48330. De vreemdelingendienst heeft deze uitspraak echter verkeerd geïnterpreteerd en toegepast.
2.5. De rechtbank oordeelt als volgt. Paragraaf A3/2.2.3 luidt, voor zover van belang: "Om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan, kunnen ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht worden onderworpen. (.....) Deze vorm van toezicht is uitsluitend toegestaan ten aanzien van personen van wie mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn. Deze controles vinden plaats zodra dit redelijkerwijs mogelijk is na grensoverschrijding en nog geen of slechts een geringe vermenging met het binnenlands reizigersverkeer heeft plaatsgevonden. (.....) Alle personen, Nederlanders en niet-Nederlanders, waarvan mag worden aangenomen dat zij grensganger zijn, kunnen aan deze vorm van vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Een redelijk vermoeden van illegaal verblijf speelt bij deze vorm van toezicht geen rol. (.....)
Ook eigen ervaringsgegevens van de Koninklijke Marechaussee, gebaseerd op de hierboven genoemde werkmethode, zijn voldoende aanknopingspunt om over te gaan tot controles.
De controle op auto's die de Nederlandse grens zijn gepasseerd, richt zich met name op de kleinere personenbussen en op personenauto's met overmatige belading van personen en/of bagage. Auto's met buitenlandse kentekens, in het bijzonder Oost-Europese, kunnen te allen tijde steekproefsgewijs worden gecontroleerd. De staat van het onderhoud van een voertuig, het type voertuig, geblindeerde ruiten, de rijstijl van de chauffeur, de snelheid van het voertuig en het (kennelijk) bij elkaar horen van meerdere voertuigen, kunnen een rol spelen bij de steekproefsgewijze keuze van de te controleren voertuigen".
2.6. Het ten aanzien van eiser opgestelde proces-verbaal van staandehouding en overgave van de KMar van 17 november 2004 luidt, voor zover van belang, als volgt: "Op 17 november 2004, omstreeks 14.40 uur, bevond ik, (.....) mij, (.....) nabij de grensovergang Oldenzaal-autoweg A1, Rijksweg A1, gelegen in de gemeente Losser.
Op datum tijd en plaats vermeld, controleerde ik een voor mij onbekend persoon die mij geen document kon tonen waaruit zijn identiteit, nationaliteit en legaliteit bleek. Betrokkene was inzittende van een auto, merk BMW, type compact voorzien van kenteken: 33-ND-HK.
Aangezien niet aanstonds bleek dat het verdere verblijf van betrokkene in Nederland kon worden toegestaan heb ik, verbalisant, voornoemd persoon op 17 november 2004 te 14.45 uur, ter plaatse, ingevolge artikel 50, lid 1 van de Vreemdelingenwet staande gehouden. Tot het moment van staandehouden had er geen inmenging plaatsgevonden met het lokale reizigersverkeer (.....)".
2.7. Uit dit proces-verbaal blijkt op geen enkele wijze de omstandigheden waaronder, en waarom, het voertuig, met Nederlands kenteken, waarin eiser zich ten tijde van de aanhouding bevond, door de KMar werd aangehouden. De hiervoor aangehaalde paragraaf A3/2.2.3 van de Vc 2000 bepaalt weliswaar dat een ieder, waarvan mag worden aangenomen dat het een grensganger is, aan vreemdelingentoezicht mag worden onderworpen; ten aanzien van de controle op auto's is daarbij wel aangegeven waarop die controle zich met name richt. Nu uit het proces-verbaal niet blijkt dat er ten aanzien van het voertuig waarin eiser zich bevond sprake was van één of meer van de bijzondere, in paragraaf A3/2.2.3 Vc 2000 omschreven, kenmerken, had in dit proces-verbaal naar het oordeel van de rechtbank dienen te worden vermeld waarom eiser dan wel werd gecontroleerd.
De in artikel 50, eerste lid, Vw 2000 opgenomen zinsnede "op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten" beoogt voldoende waarborgen te bieden voor een non-discriminatoir gebruik van de toezichtsbevoegdheid. (AbRS 29 juni 2001, JV 2001/209) Alhoewel het redelijk vermoeden van illegaal verblijf bij de controle van grensoverschrijders geen rol speelt neemt dit niet weg dat ook in dat geval een non-discriminatoir gebruik van de toezichts- en controlebevoegdheid geboden is. Het in geval van eisers aanhouding opgestelde proces-verbaal geeft hieromtrent ten onrechte geen uitsluitsel.
2.8. Het voorgaand leidt er dan ook toe dat de rechtbank van oordeel is dat de procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel in niet overeenstemming was met de wettelijke vereisten, zoals omschreven in artikel 50 Vw 2000. De bewaring was op die grond onrechtmatig en het beroep dient gegrond te worden verklaard. Hetgeen verder is aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen verdere bespreking.
2.9. Aan de orde is vervolgens de vraag of de onrechtmatigheid en opheffing van de bewaring tot toekenning van schadevergoeding dient te leiden. De rechtbank is van oordeel dat bij – zoals in onderhavige zaak – onrechtmatig bevonden bewaring in beginsel aanspraak bestaat op schadevergoeding. Van het afzien van schadevergoeding dan wel matiging kan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen.
2.10. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om ten laste van de Staat een schadevergoeding van € 95,- per dag toe te kennen voor de 2 dagen die hij vanaf 17 november 2004 heeft doorgebracht in een politiecel. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 190,- zal worden toegekend.
2.11. Tevens bestaat er aanleiding om verweerder op basis van het bepaalde in artikel 8:75 Awb te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van de rechtbank dient te voldoen. Deze kosten bedragen, gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, € 644,-. (Beroepschrift: 1 punt, verschijnen ter zitting: 1 punt; waarde per punt € 322,-)
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding van € 190,- toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, rechter, in tegenwoordigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier en uitgesproken op 3 december 2004.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (het hoger beroepschrift) en een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC 's-Gravenhage
In het hoger beroepschrift dient u te vermelden waarom u de uitspraak niet juist vindt (de grieven). Er is geen mogelijkheid tot herstel verzuim indien het hoger beroepschrift geen grieven bevat.
Afschrift verzonden: 03 december 2004