ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7261

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/68792
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake aanvraag om toelating als vluchteling en verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 november 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure met zaaknummer AWB 01/68792. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.E.M. Later, had een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf op basis van klemmende redenen van humanitaire aard. De aanvraag dateert van 8 juli 1997, maar het besluit op deze aanvraag werd pas onder de Vreemdelingenwet 2000 genomen. Eiser stelde dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, een voornemenprocedure had moeten volgen, wat niet is gebeurd. Dit zou hebben geleid tot schending van zijn processuele belangen.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit, dat het bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag ongegrond verklaarde, in strijd was met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen. De rechtbank concludeerde dat eiser in zijn belangen was geschaad door het niet volgen van de voornemenprocedure. Daarom werd het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank gaf verweerder de opdracht om een nieuw besluit te nemen en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van € 805,-- aan eiser.

De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken na verzending van de uitspraak bedraagt en dat een kopie van de uitspraak bij het beroepschrift moet worden gevoegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 01/68792 OVERIO
Inzake : [A], eiser, V-nummer [V-nummer], woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. G.E.M. Later, advocaat te Den Haag,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. C.S. de Smit, pleitend juridisch medewerker verbonden aan het kantoor van Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn advocaten & notarissen te Den Haag.
1. ZITTING
Datum: 23 november 2004.
Zitting hebben:
mr. M.C.J.A. Huijgens, lid van de enkelvoudige kamer,
S. Kedar, griffier.
Ter zitting zijn verschenen eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij gemachtigde.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan als onder 3. vermeld.
2. OVERWEGINGEN
In geschil is het besluit van 29 mei 2002, waarbij het bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op eisers aanvraag om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf met als doel ‘klemmende redenen van humanitaire aard’ van 8 juli 1997, ongegrond is verklaard en de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdsverloop in een asielprocedure’ niet is ingewilligd.
Namens eiser is onder meer betoogd dat nu op de aanvraag van 8 juli 1997 materieel eerst onder het Vreemdelingenrecht 2000 is beslist verweerder een voornemenprocedure had moeten volgen. Eiser meent dat hij door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit niet anders gezien kan worden dan een beslissing op bezwaar, zodat een voornemenprocedure niet gevolgd behoefde te worden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bepaalde in artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 de door eiser op 8 juli 1997 ingediende aanvraag om toelating als vluchteling, waarop ten tijde van de inwerkingtreden van de Vw 2000 nog geen reële beschikking was genomen, aangemerkt dient te worden als een aanvraag op grond van artikel 28 van die wet. Niet betwist is dat op de onderhavige aanvraag eerst onder de Vw 2000 een inhoudelijk besluit is genomen.
Op dergelijke aanvragen is in beginsel het procesrechtelijke regime van de Vw 1994 van toepassing.
In de jurisprudentie (vgl. ABRvS, 18 maart 2003, nr. 200300859/1; Rb Den Haag zp Almelo, 27 mei 2003, JV 2003/S383) bestaan aanwijzingen dat verweerder in de uitvoeringspraktijk (niettemin) tot de keuze komt om toch een voorneemprocedure te volgen.
Gelet hierop en de omstandigheid dat eiser heeft gesteld door het niet voeren van een voornemenprocedure in zijn processuele belangen te zijn geschaad, wordt daarin grond gezien het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel te vernietigen.
Dat eiser tegen het uitblijven van een reële besluit in rechte is opgekomen en hij op het bezwaarschrift, gericht tegen het uitblijven van een beslissing is gehoord, doet hieraan niet af. Immers, ten tijde van dat gehoor lag er geen inhoudelijke afwijzing van verweerder voor, zoals als dat wel het geval zou zijn geweest in het kader van de voornemen- en zienswijze procedure. Daardoor is het voor eiser niet goed mogelijk geweest om de afwijzende beslissing op een adequate manier te betwisten.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat eiser in zijn belangen is geschaad en dat hij recht en belang heeft bij de vernietiging van het thans bestreden besluit. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1/2 punt voor de nadere zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1).
3. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 805,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad € 109,36 vergoedt.
griffier: rechter:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Verzonden op: