ECLI:NL:RBSGR:2004:AR7038

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.926136-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van aanhouding en inverzekeringstelling na anonieme melding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 december 2004 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte, die was gebaseerd op een anonieme melding. De officier van justitie had op 11 november 2004 de aanhouding van de verdachte bevolen, na een melding dat hij had gedreigd een brandbom in een moskee te gooien. De rechtbank oordeelde dat de melding, hoewel de persoonsgegevens correct waren, niet voldoende feiten of omstandigheden bevatte om een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit te rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat de anonieme melding niet ondersteund werd door andere bewijsstukken die de aannemelijkheid van de melding konden bevestigen. Het enkele feit dat de verdachte in het herkenningssysteem voorkwam, was onvoldoende om de aanhouding te rechtvaardigen.

De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie op onvoldoende gronden de aanhouding had bevolen, wat ook de onrechtmatigheid van de daaropvolgende inverzekeringstelling met zich meebracht. De beslissing van de rechter-commissaris, die de inverzekeringstelling onrechtmatig had geacht en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte had bevolen, werd door de rechtbank bekrachtigd. De rechtbank verklaarde het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond, waarmee de eerdere beslissing werd bevestigd. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing bij aanhoudingen en de noodzaak van een redelijke verdenking op basis van concrete feiten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
parketnummer : 09.926136-04
Gezien de akte rechtsmiddel d.d. 18 november 2004, houdende hoger beroep van de officier van justitie te 's-Gravenhage tegen de beslissing d.d. 12 november 2004 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de hierboven genoemde rechtbank, waarbij de inverzekeringstelling van de verdachte :
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
onrechtmatig is geacht en de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte is bevolen.
De rechtbank heeft de stukken in deze zaak gezien, waaronder de bestreden beslissing van de rechter-commissaris d.d. 12 november 2004, alsmede de appèlmemorie van de officier van justitie.
De behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden in raadkamer op 26 november 2004 , waarbij zijn gehoord de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman.
Beoordeling van het hoger beroep :
Uit de inhoud van het ambtsedig proces-verbaal nr. 1513/2004/68584 van Politie Haaglanden en een ambtsedig proces-verbaal anonieme melding (M) van Politie Haaglanden d.d. 11 november 2004 valt - zakelijk weergegeven - de volgende gang van zaken af te leiden:
1. Op woensdag 10 november 2004 is bij de landelijk telefonische meldlijn M (Meld Misdaad Anoniem) een anonieme melding binnengekomen, die inhield dat de melder had gehoord/gezien dat een persoon van ongeveer 30 jaar oud en van Nederlandse afkomst, genaamd [naam] en woonachtig aan de [adres] of [adres], had gedreigd om een brandbom naar binnen te gooien in de moskee aan de Schalk Burgerstraat / Paardenbergstraat.
2. Uit door de politie ingesteld onderzoek bleek dat op het adres [adres] ingeschreven staat: [verdachte], geboren op [geboortedatum]. [verdachte] bleek ter zake misdrijf voor te komen in het Herkenningssysteem en het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie Haaglanden.
3. Onderzoek in het bedrijfsprocessensysteem van de politie wees voorts uit dat zich op de Schalk Burgerstraat (kruising met de Paardenbergstraat) een moskee bevindt.
4. Op basis van de hiervoor weergegeven informatie is door de officier van justitie op de voet van het bepaalde in artikel 54 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering op 11 november 2004 de aanhouding buiten heterdaad van voornoemde [verdachte] bevolen.
5. Op 11 november 2004 is de politie te 14.15 uur voorzien van een machtiging tot binnentreden ter aanhouding van [verdachte] binnengetreden in de woning [adres]. De hoofdbewoonster, moeder van [verdachte], heeft bij die gelegenheid medegedeeld dat [verdachte] niet in de woning aanwezig was. [verdachte] werd in de woning niet aangetroffen. De politie heeft de woning om 14.25 uur verlaten.
6. Op 11 november 2004 is de politie te 19.10 uur voorzien van een nieuwe machtiging tot binnentreden nogmaals ter aanhouding binnengetreden in voormelde woning. Opnieuw deelde de hoofdbewoonster mede dat haar zoon niet aanwezig was en werd [verdachte] door de politie niet aangetroffen. In de slaapkamer van de hoofdbewoonster werd door de politie een naar benzine ruikende jerrycan, een zwart op een vuurwapen gelijkend veerdrukpistool en een boksbeugel aangetroffen. In de jerrycan werd een koper pijpje aangetroffen van 10,5 centimeter lang en met een doorsnee van 2 centimeter. Deze goederen zijn door de politie in beslag genomen.
7. [verdachte] is op 11 november 2004 te 20.05 uur aangehouden op de [straatnaam] en is ter geleiding voor een hulpofficier van justitie ten spoedigste overgebracht naar een politiebureau, alwaar hij te 20.18 uur is voorgeleid.
8. Tijdens verhoor door de politie ontkende [verdachte] het feit waarvan hij werd verdacht.
9. Op 12 november 2004 te 01.15 uur is [verdachte], na kort te zijn gehoord door de hulpofficier van justitie in verzekering gesteld.
[verdachte] is op 12 november 2004 voor de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank geleid. De rechter-commissaris heeft de inverzekeringstelling onrechtmatig geoordeeld en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte bevolen. De rechtbank merkt op dat deze beschikking niet naar de eisen der wet met redenen omkleed is.
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de rechter-commissaris tijdig hoger beroep ingesteld.
Blijkens de door de officier van justitie ingediende appèlmemorie is het openbaar ministerie van mening dat de rechter-commissaris ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de genaamde M-melding in deze zaak onvoldoende feiten of omstandigheden opleveren om van een verdenking ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) te kunnen spreken. In de opvatting van het Openbaar Ministerie levert de onderhavige anonieme melding, waarin correcte persoonsgegevens staan vermeld, en waarvan de afzonderlijke gegevens na controle bleken te kloppen, voldoende basis voor een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 27 Sv. Voorts stelt de officier van justitie dat de aangetroffen jerrycan als extra omstandigheid aan die basis voor de verdenking kan worden toegevoegd.
Nu er sprake is geweest van een aanhouding buiten heterdaad op bevel van de officier van justitie, dient naar het oordeel van de rechtbank allereerst te worden nagegaan of er op het moment, waarop de officier van justitie het bevel ex artikel 54 lid 1 Sv. heeft gegeven, sprake was van voldoende feiten of omstandigheden waaruit ten aanzien van [verdachte] een redelijk vermoeden van schuld aan enige strafbaar feit kon voortvloeien.
De hiervoor onder 1 tot en met 3 weergegeven punten kunnen op zichzelf aanleiding opleveren om een nadere opsporingsonderzoek in te stellen, maar leveren naar het oordeel van de rechtbank voor een redelijk vermoeden dat [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt aan enig strafbaar feit onvoldoende basis op. Er is immers sprake van een anonieme melding, waarvan weliswaar de persoons- en adresgegevens naspeurbaar bleken, maar die niet ondersteund wordt door enig buiten de melding gelegen gegeven dat de aannemelijkheid van de melding steunt. Het enkele feit dat [verdachte] ter zake misdrijf voorkomt in het herkenningssysteem en het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie Haaglanden kan niet zonder meer als zodanig dienen. Dit klemt temeer nu in het proces-verbaal niet is gerelateerd terzake van welke misdrijven [verdachte] in die registers voorkomt.
De rechtbank komt op basis van het vorenstaande tot de conclusie dat de officier van justitie op onvoldoende gronden de aanhouding van [verdachte] heeft bevolen. Daarmee is, gelet op het directe verband, tevens de onrechtmatigheid van de op de aanhouding gevolgd zijnde inverzekeringstelling gegeven.
De rechtbank zal om die reden het beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris ongegrond verklaren.
BESLISSING :
Verklaart het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond en bekrachtigt de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 12 november 2004.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 3 december 2004 door
mrs. A.M.H. Geerars, voorzitter, L.P. Bosma en J. Lely, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier.