Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:83, 3 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs : AWB 04/41471, 04/41479, 04/41484, 04/41487, 04/41489, 04/41491, 04/41492, 04/41494, 04/41496, 04/41498, 04/41501, 04/41505, 04/41508, 04/41510, 04/41513, VRWET
Inzake : A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L. M, N, O verzoekers, woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde, mr. P.J.M. Boomaars, advocaat te Breda,
tegen : de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. Verzoekers hebben bij verzoekschrift van 16 september 2004 de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen.
Verzoekers stellen de Poolse nationaliteit te hebben en hier te lande arbeid te verrichten, waarvoor geen tewerkstellingsvergunning is vereist.
Het Interventieteam Illegaliteit 2004 heeft in het kader van zijn controlebevoegdheid verzoekers aangezegd hun werkzaamheden te staken, bij gebreke waarvan verzoekers het risico lopen in bewaring te worden gesteld en uit Nederland te worden verwijderd.
2. Het verzoek is, na inkomst bij het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV), naar de vreemdelingenkamer van de rechtbank Leeuwarden verwezen, die het verzoek heeft teruggewezen naar de vreemdelingenkamer van de rechtbank Den Haag. Deze heeft het verzoek doorverwezen naar de (algemene) bestuursrechter van de rechtbank Den Bosch, waarna het verzoek opnieuw bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank Den Haag is ingekomen. Aldaar is het verzoek na een interne doorverwijzing naar de bestuursrechter, bij de vreemdelingenrechter van deze rechtbank ingekomen.
3. Bij schrijven van 12 oktober 2004 heeft de gemachtigde van verzoekers verzocht om een spoedige behandeling van het verzoek. In deze brief heeft hij tevens verzocht om, bij een door de vreemdelingenrechter uitgesproken onbevoegdverklaring, te bepalen dat de onderhavige vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
4. Op 15 november 2004 heeft de gemachtigde van verzoekers in een telefonisch overleg met de griffier van deze rechtbank verklaard dat hij instemt met een zogeheten buiten zitting uitspraak en het achterwege laten van een behandeling van het verzoek ter zitting.
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De onderhavige procedure betreft een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
In artikel 8:84, vierde lid, Awb wordt een aantal artikelen met betrekking tot de behandeling van het beroep van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 8:71 Awb is niet van overeenkomstige toepassing verklaard, hetgeen in de weg staat aan inwilliging van het verzoek om aan die bepaling toepassing te geven.
3. Op grond van artikel 21 Wet arbeid vreemdelingen (WAV) is de vreemdelingenrechter en niet de algemene bestuursrechter de bevoegde rechter ter zake van geschillen over tewerkstellingsvergunningen.
Het in het kader van de WAV van toepassing zijnde procesrecht is echter niet het procesrecht van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, maar dat van de Algemene wet bestuursrecht. Hiervoor wordt gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2002, 200202606/1, JV 2002/297, AB 2002/430 en RV 2002/70.
4. Ingevolge artikel 8:81 Awb, in samenhang met artikel 8:1 Awb, kan een voorlopige voorziening worden gevraagd voor zover sprake is van een besluit.
Vaste jurisprudentie is dat de uitbreiding van het besluitbegrip, zoals dat in artikel 72 Vw 2000 is geregeld, niet van toepassing is op geschillen inzake de WAV.
In het onderhavige geval is van een besluit in de zin van de Awb geen sprake. Verzoekers komen immers op tegen de rechtmatigheid van de aanwending van de bij of krachtens de WAV toegekende controlebevoegdheid. Hieraan kan niet afdoen dat verzoekers tegen de aanwending van die controlebevoegdheid een bezwaarschrift, c.q. een administratief beroepschrift, hebben ingediend. Nu dat niet is gericht tegen een besluit, is daarmee niet voldaan aan het bepaalde in artikel 8:81 Awb, in samenhang met de artikelen 8:1 en 7:1 Awb.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de voorzieningenrechter ten aanzien van het ingediende verzoek kennelijk niet bevoegd is.
6. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart zich onbevoegd.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004, in tegenwoordigheid van mr. G.F. van der Linden-Burgers, griffier.
Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 37, tweede lid, van de Wet op de Raad van State geen hoger beroep open.
afschrift verzonden op: 18 november 2004