ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6927

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/037469-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van den Broek
  • A. Steeghs
  • C. Smid-Verhage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 26 november 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die in de periode van 1 februari 2004 tot en met 14 mei 2004 deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige handel in verdovende middelen, met name cocaïne en MDMA (XTC). De verdachte fungeerde als koerier en verleende hand- en spandiensten aan zijn zwager, die ook betrokken was bij de organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte via een vast mobiel telefoonnummer bestellingen ontving en dat de verdovende middelen door zogenaamde 'Tommy-rijders' werden afgeleverd aan klanten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat er geen strafuitsluitingsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de handel in verdovende middelen ernstige maatschappelijke problemen met zich meebrengt en dat de verdachte geen oog heeft gehad voor de gevolgen van zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 338 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, onder de voorwaarde dat hij zich houdt aan de voorschriften van de Stichting Reclassering Nederland. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met vervangende hechtenis van 90 dagen indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn motivatie om zijn leven te verbeteren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een derde telastgelegd feit, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/037469-04
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 26 november 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 september 2004 en 12 november 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.P. Stipdonk, advocaat te Alphen aan den Rijn, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr R.R. Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat hij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 3 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 februari 2004 tot en met 14 mei 2004 deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had op grote schaal verdovende middelen (cocaïne en XTC) te verhandelen.
De verdovende middelen werden door klanten via een vast mobiel telefoonnummer (Tommy-telefoon) bij de organisatie besteld, waarna zij door zogenaamde "Tommy-rijders" bij afnemers of tussenleveranciers werden afgeleverd. Verdachte heeft als koerier gefungeerd, heeft geholpen bij het bewerken van de voorraad verdovende middelen en heeft diverse hand- en spandiensten verricht voor zijn zwager, die eveneens bij vorenvermelde criminele organisatie betrokken is geweest.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij het plegen van voormelde strafbare feiten geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in hoeveelheden cocaïne en MDMA (XTC) met zich brengt. Cocaïne en MDMA (XTC) zijn stoffen, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Blijkens een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 22 juni 2004 is verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit veroordeeld.
De rechtbank heeft omtrent de persoon van verdachte acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, opgesteld d.d. 16 september 2004 door M.M. Vegt, reclasseringswerker. Deze reclasseringswerker geeft aan dat verdachte door zijn eigen strafzaak en de preventieve hechtenis van hem en die van zijn broer en zwager, wakker is geschud. Hij realiseert zich nu welke gevolgen zijn gedrag heeft. Hij is vastbesloten om na zijn detentie zijn leven te structureren en werkelijk anders in te vullen, aldus de reclasseringswerker. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur zou hem hierin kunnen belemmeren. Zijn vader heeft de vrees geuit dat verdachte door een langere detentie zijn positieve instelling kwijt zou raken en eerder negatief beïnvloed zou worden. Verdachte zou meer gebaat zijn bij een voorwaardelijke veroordeling met een verplicht reclasseringscontact. In de reclasseringsbegeleiding zou verdachte kunnen deelnemen aan het reïntegratieprogramma "Zelfkonfrontatiemethode" (ZKM), een programma waarin verdachte door middel van zelfonderzoek een overzicht van zijn leven maakt en op basis daarvan een veranderplan opstelt. Juist door zijn voorzichtige houding ten opzichte van anderen en zijn behoefte aan onafhankelijkheid, is de ZKM een programma dat goed bij hem aansluit. Tevens kan hij deelnemen aan het programma "arbeidstoeleiding", waarin onderzocht kan worden hoe verdachte ondersteund kan worden bij het vinden van werk. Indien verdachte schuldig wordt bevonden aan het plegen van onderhavige feiten wordt in overweging gegeven om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van de preventieve hechtenis. Daarnaast wordt door de reclasseringswerker geadviseerd om aan verdachte in het kader van een deel voorwaardelijke straf reclasseringstoezicht op te leggen, waarbinnen het plan van aanpak uitgevoerd kan worden.
Gezien het bovenstaande alsmede de omvang en ernst van de strafbare feiten en de rol die verdachte binnen de organisatie heeft gespeeld, acht de rechtbank de na te melden straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 57, 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 338 dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 180 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien zulks inhoudt dat verdachte dient deel te nemen aan het reïntegratieprogramma "Zelfkonfrontatiemethode" en/of het programma "arbeidstoeleiding;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 21 juni 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 23 juni 2004,
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 180 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 90 DAGEN;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs van den Broek, voorzitter,
Steeghs en Smid-Verhage, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Meijers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2004.
Mr Smid-Verhage is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.