ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6926

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/753351-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van den Broek
  • M. Steeghs
  • C. Smid-Verhage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelnemen aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 november 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op 5 januari 1977. De verdachte werd beschuldigd van het deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne en MDMA (XTC). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf 1 januari 2003 actief betrokken was bij deze organisatie, waarbij hij verantwoordelijk was voor de inkoop en bewerking van de voorraad verdovende middelen. Hij heeft ook zelf als 'Tommy-rijder' drugs rondgebracht en was betrokken bij de distributie van deze middelen aan klanten die via een vast mobiel telefoonnummer bestellingen plaatsten.

Tijdens de aanhouding van de verdachte werd een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verdachte geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in verdovende middelen met zich meebrengt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij handelde uit eigen financieel gewin en dat hij zijn activiteiten voortzette, zelfs na de aanhouding van enkele mededaders.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er verschillende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie in haar strafmotivering meegenomen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 140 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/753351-04
rolnummer 0006
's-Gravenhage, 26 november 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 5 januari 1977,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 september 2004 en 12 november 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr R.A. Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr R.R. Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genummerd zal 1 en 3 zullen worden verbeurdverklaard en dat het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2, zal worden ontrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat hij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 3 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft vanaf 1 januari 2003 gehandeld in voorlopige middelen. Hij heeft in de periode van 1 september 2003 tot en met 1 april 2004 deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had op grote schaal verdovende middelen (cocaïne en XTC) te verhandelen.
De verdovende middelen werden door klanten via een vast mobiel telefoonnummer (Tommy-telefoon) bij de organisatie besteld, waarna zij door zogenaamde "Tommy-rijders" bij afnemers of tussenleveranciers werden afgeleverd. Binnen deze organisatie vervulde verdachte een belangrijke rol. Hij was mede verantwoordelijk voor de inkoop en bewerking van de voorraad verdovende middelen en ondersteunde de werkzaamheden van de bewaarders van de verdovende middelen. Ook heeft hij zelf als Tommy-rijder drugs rondgebracht.
Voorts is tijdens zijn aanhouding bij verdachte een hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij het plegen van dit strafbare feit geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in hoeveelheden cocaïne en MDMA (XTC) met zich brengt. Cocaïne en MDMA (XTC) zijn stoffen, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder zwaar aan dat hij enkel handelde uit eigen financieel gewin en dat hij na de aanhouding van enkele van zijn mededaders de handel in verdovende middelen gewoon heeft voortgezet.
Blijkens een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 17 juni 2004 is verdachte in het verleden nimmer veroordeeld.
De rechtbank heeft omtrent de persoon van verdachte acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, opgesteld d.d. 20 september 2004 door H.J.M. Blaisse, reclasseringswerker. De reclasseringswerker stelt vast dat verdachte tijdens zijn detentie in staat is gebleken een beroep te doen op zijn eigen netwerk. Wonen en werk zijn door hem na detentie geregeld. Doordat hij na detentie werk heeft, acht de reclasseringswerker hem in staat zelfstandig met behulp van het Consultatiebureau voor Schuldsanering het restant van zijn schulden af te lossen. Met verdachte is afgesproken dat hij dit zelfstandig gaat proberen. Reclasseringsbegeleiding wordt door de reclasseringswerker op dit moment dan ook niet noodzakelijk geacht. Ten aanzien van een eventuele straf is de mogelijkheid van een werkstraf besproken. Verdachte zegt hiervoor gemotiveerd te zijn. Het advies van de reclasseringswerker luidt dan ook dat, indien de rechtbank overweegt om aan verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen, dit deels te doen in de vorm van een werkstraf.
Gezien de omvang en ernst van de strafbare feiten en de rol die verdachte binnen de organisatie heeft gespeeld, acht de rechtbank een werkstraf niet op zijn plaats en na te melden straf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 2 onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit aan de dader of verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten, dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht, is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 en 3 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn verkregen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 15 juni 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 18 juni 2004,
verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2, te weten: een wikkel met wit poeder;
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 en 3, te weten: geldbedragen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs van den Broek, voorzitter,
Steeghs en Smid-Verhage, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Meijers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2004.
Mr Smid-Verhage is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.