RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925529-04
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 26 november 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 18 februari 1974,
adres: [adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 augustus 2004, 22 september 2004 en 12 november 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr R.J. van Eenennaam, advocaat te Zoetermeer, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr R.R. Knobbout heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 5 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie vordert dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen (hierna te noemen beslaglijst) onder verdachte inbeslaggenomen verdovende middelen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Van de overige voorwerpen die staan vermeld op deze beslaglijst heeft verdachte blijkens de dossierstukken reeds afstand gedaan.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat hij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 3 en 5 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2, 4 en 5 subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2004 tot en met 14 mei 2004 deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had op grote schaal verdovende middelen (cocaïne en XTC) te verhandelen.
De verdovende middelen werden door klanten via een vast mobiel telefoonnummer (Tommy-telefoon) bij de organisatie besteld, waarna zij door zogenaamde "Tommy-rijders" bij afnemers of tussenleveranciers werden afgeleverd. Verdachte fungeerde als koerier. Daarnaast hebben de kluizen waarin de verdovende middelen werden opgeslagen enige tijd in verdachtes woning gestaan. Voorts is tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte op 1 juni 2004 een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij het plegen van dit strafbare feit geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in hoeveelheden cocaïne en MDMA (XTC) met zich brengt. Cocaïne en MDMA (XTC) zijn stoffen, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Tevens heeft verdachte een kogelwerend vest in zijn bezit gehad waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit van een misdrijf afkomstig was. Hij heeft daardoor bewust bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen
Blijkens een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 2 juni 2004 is verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit veroordeeld.
De rechtbank heeft omtrent de persoon van verdachte acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, opgesteld d.d. 29 juli 2004 door H.G. van Dams, reclasseringswerker. Deze reclasseringswerker geeft aan dat verdachte het feit dat hij een strafbaar feit beging bagatelliseert en rechtvaardigt door te stellen dat de periode van handel van korte duur was, hij geen drugs aan tieners heeft verkocht, alleen aan volwassenen, hij veel moeite heeft gedaan om werk te vinden, hij zijn woning niet kwijt wilde raken en hij geen geld heeft verdiend met de drugshandel en dat het hem enkel problemen heeft opgeleverd. Wat de reclasseringswerker opvalt is dat verdachte steeds de verkeerde keuzes maakt waardoor hij met justitie in aanraking komt. Verdachte is er echter van overtuigd dat hij met behulp van zijn sociaal netwerk zelf in staat zal zijn om voortaan de juiste keuzes te maken. Hij ziet de toekomst positief en vol vertrouwen in. Indien hij hulpverlening nodig acht, wil hij zelf het initiatief kunnen nemen. Hij heeft in het verleden professionele hulp gezocht en is er zeker van dat hij dit opnieuw zal doen. Om deze reden doet de reclasseringswerker geen reclasseringsaanbod en wordt geen indicatie gezien om reclasseringstoezicht te adviseren. De reclasseringswerker adviseert dan ook om verdachte conform de zwaarte van het delict een passende straf op te leggen. Er wordt geen indicatie voor reclasseringstoezicht gezien. Verdachte heeft geen concrete hulpvraag, aldus de reclasseringswerker.
Gezien het bovenstaande alsmede de omvang en ernst van de strafbare feiten en de rol die verdachte binnen de organisatie heeft gespeeld, acht de rechtbank de na te melden straf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 en 2 onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten, dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 57, 140, 417bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 3 en 5 primair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 4 en 5 subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 5 subsidiair:
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 3 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 1 juni 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 3 juni 2004,
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 en 2;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs van den Broek, voorzitter,
Steeghs en Smid-Verhage, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Meijers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2004.
Mr Smid-Verhage is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.