RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 3 december 2004,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 04/1414 van:
1. de gemeente Aalsmeer,
zetelend te Aalsmeer,
2. de gemeente Amstelveen,
zetelend te Amstelveen,
3. de gemeente Haarlemmerliede,
zetelend te Haarlemmerliede,
4. de gemeente Spaarnwoude,
zetelend te Spaarnwoude,
5. de gemeente Uithoorn,
zetelend te Uithoorn,
eisers,
procureur mr. PJ.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaten mrs. J. Hoekstra en J.C. Ellerman te Amsterdam,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordering en Milieubeheer),
zetelend te ' s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. HJ.M. Besselink.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 november 2004 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. In januari 2001 is de ontwerp-Planologische Kernbeslissing (PKB) Nationaal Ruimtelijk Beleid aan de Tweede Kamer toegezonden. Deze ontwerp-PKB is gepubliceerd als deel I van de Vijfde Nota over de ruimtelijk ordening.
1.2. Hierover heeft overeenkomstig artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordering (WRO) advisering, inspraak en bestuurlijk overleg plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn weergegeven in deel 2 van die PKB-procedure.
1.3. Eind 2001 is vervolgens het kabinetsstandpunt omtrent de ontwerp-PKB vastgesteld (deel 3 van de Vijfde Nota), waarna dit overeenkomstig artikel 2a, lid 6, WOR ter instemming aan de Tweede Kamer is voorgelegd. Behandeling van de Vijfde Nota, en daarmee stemmingen over het kabinetsstandpunt, hebben in verband met de demissionaire status van het toenmalige kabinet niet plaatsgevonden.
1.4. In januari 2002 is de ontwerp-PKB (deel I) van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR 2) gepubliceerd. Hierover heeft eveneens advisering, inspraak en bestuurlijk overleg plaatsgevonden. De resultaten daarvan zijn in maart 2003 neergelegd in deel 2 van die PKB.
1.5. De PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid en de PKB SGR 2 zijn door het huidige kabinet geïntegreerd, zodanig dat een nieuw deel 3 als kabinetsstandpunt, hierna: de Nota Ruimte, is uitgebracht.
1.6. Eind 2003 en begin 2004 heeft het kabinet hierover bestuurlijk overleg gevoerd met overheden en maatschappelijke organisaties. Op 4 februari 2004 en 26 maart 2004 is in dat kader overleg gevoerd met de Bestuurlijke Commissie Randstad, een samenwerkingsverband tussen de provincies Flevoland, Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland, met de vier grote steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht en de vier kaderwetgebieden Bestuur Regio Utrecht, Stadsgewest Haaglanden, Stadsregio Rotterdam en Regionaal Orgaan Amsterdam. In dat laatste orgaan nemen de gemeenten Amstelveen, Aalsmeer en Uithoorn deel.
1.7. De Nota Ruimte is uiteindelijk vastgesteld in de Ministerraad van 23 april 2004, zonder dat daarbij een nieuwe inspraakprocedure heeft plaatsgevonden.
1.8. Het kabinetsstandpunt is bij aanbiedingsbrief van 27 april 2004 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer verzonden met het verzoek om met de PKB in te stemmcn. Hierbij is aangegeven dat dit standpunt ten opzichte van het kabinetsstandpunt over de Vijfde Nota niet een zodanig wezenlijk ander plan betreft, dat een nieuwe inspraakprocedure plaats had dienen te vinden.
1.9. Bij brief van 6 oktober 2004 hebben de raadslieden van eisers de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te kennen gegeven dat zij van oordeel zijn dat het kabinetsstandpunt op het punt van het vrijwaringsbeleid rondom Schiphol een ingrijpende beperking inhoudt van de (woning-) nieuwbouwmogelijkheden van de betrokken gemeenten. Zij verzoeken, en voor zover nodig sommeren, gedaagde hen alsnog in de gelegenheid te stellen tot inspraak en inhoudelijk overleg. Hieraan is niet voldaan.
2. De vordering. de gronden daarvoor en het verweer
Eisers vorderen - zakelijk weergegeven - gedaagde te veroordelen de behandeling van de Nota Ruimte door de vaste commissies voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Verkeer en Waterstaat en voor Economische Zaken gezamenlijk op 6 december 2004 uit te stellen, de behandeling van de Nota Ruimte door die commissies niet eerder te laten plaatsvinden en de Tweede Kamer niet eerder over instemming met de Nota Ruimte als bedoeld in artikel 2a, lid 7, WRO te laten besluiten dan:
- indien en nadat eisers in de gelegenheid zijn gesteld daartegen overeenkomstig artikel 2a, lid 2, WRO en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) zienswijzen naar voren te brengen en
- daarover met de besturen van eisers overeenkomstig het bepaalde in artikel 2a, lid 3, WRO overleg is gepleegd en
- de Ministerraad de Nota Ruimte opnieuw heeft vastgesteld en daarbij gemotiveerd heeft op welke wijze in de besluitvorming rekening is gehouden met de door eisers terzake naar voren gebrachte zienswijzen en met het met eisers gevoerde bestuurlijk overleg als bedoeld in artikel 2a, lid 2, WRO,
zulks op verbeurte van een dwangsom.
Daartoe voeren eisers het volgende aan.
De Nota Ruimte wijkt gedeeltelijk, en wel op zeer ingrijpende wijze, af van het eerdere kabinetsstandpunt, zoals vastgelegd in deel 3 van de Vijfde Nota. De delen 1 en 2 in de PKB-procedure met betrekking tot de Vijfde Nota zijn evenwel gehandhaafd. De wijziging in de Nota Ruimte ten opzichte van deel 3 van de Vijfde Nota is daarin gelegen dat de nieuwbouwmogelijkheden voor de gemeenten rond de Luchthaven Schiphol ingrijpend zijn beperkt. Buiten de in de verstedelijkingsafspraken vastgelegde locaties kunnen immers geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld ten behoeve van woningnieuwbouw binnen en direct gelegen aan de 20 Ke-contour, behorend bij het vijfbanenstelsel van Schiphol. Dit betreft volgens de Nota Ruimte in ieder geval de gebieden bij Hoofddorp-West, Noordwijkerhout en de Legmeerpolder. Daar mag geen nieuwe woningbouw meer plaatsvinden. Deze beperking was in de Vijfde Nota niet opgenomen. Daarin werd nog uitgegaan van de 30/35 Ke-contour, zoals voorzien is in het Luchthavenindelingsbesluit en zoals opgenomen in de PKB Schiphol en Omgeving. Eisers worden aldus plotseling geconfronteerd met het feit dat hun, met name wat de gemeente Amstelveen betreft, inmiddels in een ver gevorderd stadium verkerende plannen om in die gebieden nieuwbouw te realiseren, geen doorgang kunnen vinden. Het kabinet heeft het, ondanks zijn gewijzigde standpunt, niet nodig geacht een nieuwe ontwerp-PKB uit te brengen en het in artikel 2a WRO beschreven traject te doorlopen, noch om de ingrijpend gewijzigde onderdelen aan een dergelijk traject te onderwerpen. Gevolg hiervan is dat eisers niet de gelegenheid hebben gehad zienswijzen ten aanzien van dit ingrijpend gewijzigde ontwerp naar voren te brengen. Met hen is terzake evenmin bestuurlijk overleg gevoerd, ondanks dat daartoe alle gelegenheid bestond. De Stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid dateert immers van 1 november 2002, terwijl de Nota Ruimte eerst op 27 april 2004 aan de Tweede Kamer ter instemming is aangeboden.. De thans aan de Tweede Kamer aangeboden Nota is derhalve ook niet voorzien van een motivering, waaruit zou kunnen blijken op welke wijze het kabinet rekening heeft gehouden met de terzake ingediende zienswijzen en de reacties uit het bestuurlijk overleg. Aldus wordt in strijd gehandeld met artikel 2a WRO, met de in het maatschappelijk verkeer te betrachten zorgvuldigheid en de algemene rechtsbeginselen, hetgeen dient te worden aangemerkt als onrechtmatig handelen van gedaagde jegens eisers.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De burgerlijke rechter - in dit geval die in kort geding - is bevoegd tot kennisneming van de vordering van eisers, nu daaraan de stelling ten grondslag wordt gelegd dat gedaagde jegens hen onrechtmatig handelt.
3.2. Bij hun vordering hebben eisers ook een voldoende spoedeisend belang. Hoewel eisers er weliswaar vanaf april 2004 van op de hoogte zijn dat het kabinet geen tweede inspraakronde wenst over de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid, is voldoende aannemelijk geworden dat eisers sedertdien - in ieder geval intern - de nodige actie ondernomen hebben ten aanzien van de onderhavige vordering. Gelet op de op handen zijnde behandeling van het besluit in de Tweede Kamer, die zij wensen te voorkomen, hebben zij thans een spoedeisend belang bij de door hen ingestelde vordering.
3.3. Het geschil tussen partijen spitst zich met name toe op de vraag of bij de Nota Ruimte sprake is van een wezenlijk ander plan ten opzichte van deel I van de Vijfde Nota. Hoewel vast staat dat de Nota Ruimte aanzienlijke afwijkingen vertoont ten aanzien van het eerdere ontwerp, kan hieruit voorshands niet de conclusie getrokken worden dat ten onrechte niet de procedure zoals neergelegd in artikel 2a WOR is gevolgd. Daartoe is redengevend dat de in dit artikel opgenomen zienswijzeprocedure ten doel heeft alle betrokken belangen in kaart te brengen alvorens een beslissing genomen wordt en, en dit niet in de minste plaats, om de Tweede en Eerste Kamer een duidelijk beeld van die belangen te schetsen. Pas daarna wordt de PKB uiteindelijk goedgekeurd en daarmee definitief. Gedaagde heeft betoogd dat de bouwbeperkingen rond Schiphol in bestuurlijk overleg uitvoerig aan de orde zijn geweest. Eisers hebben ter zitting niet langer weersproken dat bedoeld overleg heeft plaatsgevonden. Dit overleg is onder meer gevoerd met de Bestuurlijke Commissie Randstad, aan de hand van concepten van het kabinetsstandpunt. Hierbij is reeds in een vroeg stadium, 4 december 2003, melding gemaakt van vermijding van nieuwe woonbebouwing in de omgeving van Schiphol binnen de 20 Ke-geluidscontour. Voorts hebben in het zogenaamde Noordvleugeloverleg, waarbij de gemeenten rondom Schiphol betrokken zijn, eveneens besprekingen plaatsgevonden over de concepten voor het kabinetsstandpunt. Op 13 april 2004 zijn tijdens overleg met de gemeenten Aalsmeer, Uithoorn en Amstelveen de bouwbeperkingen uitvoerig aan de orde geweest. Tenslotte heeft op 13 oktober 2004 met de gemeente Aalsmeer en op 3 november 2004 nog bestuurlijk overleg plaatsgevonden met de overige eisers, zij het dat deze tijdstippen zijn gelegen na het kabinetsstandpunt. Eisers hebben ten aanzien van het gevoerde bestuurlijke overleg weliswaar aangevoerd dat zij hierbij niet rechtstreeks betrokken waren, doch zij hebben evenmin weersproken dat zij zich voorheen steeds verenigd hebben met die aanpak van bestuurlijk overleg. Onder die omstandigheden wordt geoordeeld dat eisers aldus diverse malen en afdoende. in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze op de gepresenteerde plannen kenbaar te maken, waarvan zij kennelijk ook gebruik hebben gemaakt. Aldus hebben zij de koerswijziging in het kabinetsstandpunt voldoende kunnen becommentariëren. Het alsnog openstellen van de formele inspraakprocedures zou daaraan niet zoveel toevoegen, dat aan dat belang de doorslag zou moeten worden gegeven boven het belang van een voortvarende besluitvorming. De overtuiging bestaat dat bij de Tweede en de Eerste Kamer van de Staten Generaal op basis van de thans voorliggende stukken voldoende inzicht kan bestaan in de belangen die voor eisers op het spel staan. Op die grond komen de vorderingen van eisers reeds niet voor toewijzing in aanmerking. De overigens door partijen aangevoerde stellingen kunnen buiten beschouwing blijven, nu zij niet tot een ander oordeel leiden.
3.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van eisers zullen worden afgewezen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.057,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 241,-aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Allewijn en uitgesproken ter openbare zitting van 3 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.