ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6867
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de gevolgen van niet tijdige uitreiking
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 november 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die in Nederland verblijft zonder geldig identiteitsbewijs. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F. Fonville, betwistte de rechtmatigheid van de maatregel, omdat zij niet onmiddellijk een afschrift van de maatregel had ontvangen, zoals vereist door artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig uitreiken van de maatregel niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat het bevel tot inbewaringstelling onmiddellijk was uitgereikt, maar dat dit verzuim niet leidde tot schending van de rechten van de vreemdeling.
De rechtbank overwoog dat de vreemdeling strafrechtelijk was aangehouden wegens het gebruik van een vervalst paspoort en dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat zij illegaal in Nederland verbleef. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd, omdat de vreemdeling zich mogelijk aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank verwierp ook het argument dat de maatregel onrechtmatig was omdat deze niet tijdig was bekendgemaakt, en stelde dat de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing waren op de maatregel van bewaring.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de vreemdeling niet geschaad waren door het verzuim in de uitreiking van de maatregel. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het bestuursrecht en de specifieke regels omtrent de bewaring van vreemdelingen in Nederland.