RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Uitspraak: 4 november 2004
Regnr.: AWB 04/46341
inzake de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
De vreemdeling aangeduid met nummer
[nummer],
geboortedatum onbekend,
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. J.F. Rouwé-Danes, advocaat te Leeuwarden,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. N. el Aidi, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1.1. Bij besluit van 25 september 2004 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Namens verweerder is de rechtbank op 21 oktober 2004 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit, tegen welk besluit eiser geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door eiser ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000, strekt het beroep tevens tot een verzoek om schadevergoeding.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om op de inlichtingen te reageren.
Bij faxbericht van 28 oktober 2004 heeft verweerder aan de rechtbank en eiser aanvullende stukken doen toekomen.
1.4. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 29 oktober 2004. Eiser is hierbij niet verschenen. De gemachtigde van eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1.5. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde te achterhalen waarom eiser niet ter zitting is verschenen. Na ontvangst van de inlichtingen hieromtrent heeft de rechtbank op 1 november 2004 het onderzoek gesloten.
2.1. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser op 24 september 2004 om 19:15 uur is aangehouden, omdat hij zonder geldig vervoersbewijs in de trein aanwezig was. Eiser weigerde medewerking te verlenen, kon zich niet legitimeren en weigerde zijn persoonsgegevens op te geven. Op 24 september 2004 op 23:00 uur is eiser in vrijheid gesteld, waarna hij is overgedragen aan de Vreemdelingendienst en werd opgehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet. Op 25 september 2004 om 11:35 is eiser gehoord, waarna om 11:40 uur de maatregel van bewaring werd opgelegd.
2.2. Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.3. Namens eiser is - samengevat - aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, nu niet bekend is wie hij is en waar hij vandaan komt. Om die reden is verzocht de bewaring op te heffen met toekenning van schadevergoeding.
2.4. Niet is voldaan aan het voorschrift dat de vreemdeling ingevolge artikel 94, tweede lid, Vw 2000 uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving door de rechtbank wordt gehoord. Dit voorschrift behoort tot de strikte waarborgen, waarmee de bewaring is omkleed. Niet-inachtneming leidt -behoudens uitzonderlijke omstandigheden- tot onrechtmatigheid van de bewaring.
In casu ligt de reden van dit niet tijdig horen in de risico-sfeer van eiser. Hij heeft meerderde malen geweigerd om te worden vervoerd naar de rechtbank.
De bewaring is derhalve niet om die reden onrechtmatig.
2.5. De rechtbank is van oordeel dat de procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
2.6. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Bij dit oordeel heeft de rechtbank mede betrokken de omstandigheid dat eiser, blijkens de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, ook na herhaaldelijke verzoeken hiertoe niet aangeeft Nederlander te zijn of over een verblijfsstatus hier te lande te beschikken en gezien zijn huidskleur mogelijk van origine afkomstig is uit een Arabisch of Noord-Afrikaans land. Bovendien acht de rechtbank hierbij van belang dat zijn vingerafdrukken niet bekend zijn. Eiser valt dan ook onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
2.7. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000, terwijl eiser zich voorts niet heeft aangemeld bij de korpschef. Het standpunt van verweerder dat er aldus vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat, kan de rechterlijke toets doorstaan.
2.8. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van voldoende zicht op uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder vele pogingen heeft gedaan om eiser zijn personalia te laten geven. Voorts zijn er foto's van eiser gemaakt, die zijn verspreid in een opsporingsblad voor alle politiekorpsen. Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
2.9. Voldoende is gebleken dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
2.10. Het hiervoor overwogene brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vw 2000 noch bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
2.11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 niet onrechtmatig is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
2.12. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.W. Lootsma - Oude Nijeweme, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra als griffier en uitgesproken op 4 november 2004.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (het hoger beroepschrift) en een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC 's-Gravenhage
In het hoger beroepschrift dient u te vermelden waarom u de uitspraak niet juist vindt (de grieven). Er is geen mogelijkheid tot herstel verzuim indien het hoger beroepschrift geen grieven bevat.
Afschrift verzonden: 4 november 2004