ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6633

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3871, 04/4061 en 04/4125 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van ambtenaar tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 november 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). De eiseres, werkzaam als secretarieel onderzoeksassistent bij het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de directie van het NIAS, waarin werd aangegeven dat zij per 1 september 2004 niet langer zou worden ingezet binnen de Fellow Support Groep. Eiseres verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening en stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld haar bezwaren mondeling toe te lichten, wat in strijd zou zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres rechtstreeks in haar belang als ambtenaar was geraakt door de handeling van verweerder, en dat het beroep op dit onderdeel gegrond was. Het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Het beroep tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een reorganisatiebesluit werd ongegrond verklaard, omdat eiseres niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De verzoeken om een voorlopige voorziening werden afgewezen, en de proceskosten werden aan eiseres vergoed.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 04/3871, 04/4061 en 04/4125 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:86
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en tevens uitspraak in de hoofdzaak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 7 september 2004 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het verslag van het gesprek op 18 augustus 2004, waarin is vermeld dat de directie van het Netherlands Institute for Advanced Study in the humanities en social sciences (NIAS), gelet op het functioneren van eiseres, heeft besloten haar per 1 september 2004 niet langer in te zetten binnen de Fellow Support Groep.
Bij brief van 8 september 2004 heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB 04/3871 AW).
Bij brief van 20 september 2004 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig ambtshalve nemen van een reorganisatiebesluit in de zin van het Reorganisatiereglement KNAW.
Bij brief van 21 september 2004 heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB 04/4061 AW).
Bij besluit van 24 september 2004 heeft verweerder de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Hiertegen heeft eiseres bij brief van 27 september 2004 beroep ingesteld (AWB 04/4125 AW).
Ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb worden de eerste twee verzoeken om een voorlopige voorziening gelijkgesteld met verzoeken die worden gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het verzoek is op 24 november 2004 ter zitting behandeld, waarbij eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. L.H.W.M. Koenen, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. S. van Loenhout en [betrokkene], rector van het NIAS.
Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter, als het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, bevoegd om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat aanleiding om in dit geval van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
Eiseres is, sinds 22 jaar, werkzaam in de functie van secretarieel onderzoeksassistent bij de zogeheten Fellow Support Groep (FSG) van het NIAS. Het NIAS maakt als instituut deel uit van verweerders organisatie.
In een gesprek op 18 augustus 2004 heeft de uitvoerend directeur van het NIAS aan eiseres meegedeeld dat de directie van het NIAS heeft besloten dat zij met ingang van 1 september 2004 niet langer wordt ingezet binnen de FSG.
In een memo van 31 augustus 2004, waarin de uitvoerend directeur van het NIAS namens de rector een notitie inzake de herstructurering van het NIAS aan de staf heeft aangeboden, is meegedeeld dat eiseres met ingang van het komende academische jaar, 1 september 2004, geen werkzaamheden meer zal verrichten als lid van de FSG.
Bij brief van 16 september 2004 heeft de rector van het NIAS aan de advocaat van eiseres uiteengezet dat de directie van het NIAS, gelet op het functioneringsprobleem van eiseres, gehouden is een aantal stappen te ondernemen en vooruitlopend hierop heeft gemeend eiseres vrij te moeten stellen van werkzaamheden waarbij direct contact met fellows vereist is. Als vervolgstap heeft de rector drie mogelijkheden genoemd, te weten:
- het voortzetten van de huidige werkzaamheden op een door de directie gewenste wijze, waarbij de bereikte resultaten in functioneringsgesprekken en/of een beoordelingsgesprek zullen worden geëvalueerd;
- vervanging door andersoortige taken van een aantal taken van de functie van eiseres die in mindere mate bij haar kwaliteiten en/of persoonlijkheidsstructuur aansluiten;
- gebruikmaking door eiseres van de FPU-regeling.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verslag van het gesprek op 18 augustus 2004, noch de memo van 31 augustus 2004 en de brief van 16 september 2004 zijn aan te merken als een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar of beroep openstaat, omdat er geen sprake is van een schriftelijk beslissing en er evenmin sprake is van een rechtshandeling gericht op enig rechtsgevolg. Volgens verweerder blijft eiseres haar functie uitoefenen en ondervindt zij geen gevolgen voor haar rechtspositie of arbeidsvoorwaarden. De directie van het NIAS heeft slechts een instructie gegeven voor de wijze waarop de functie moet worden uitgeoefend. Met de mededeling op 18 augustus 2004 is bedoeld aan te geven dat eiseres lid blijft van de FSG en in die hoedanigheid ook werkzaamheden zal verrichten, maar niet meer direct contact met de fellows zal hebben.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank.
In het tweede lid van artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat onder een besluit (onder andere en voorzover hier van belang) tevens wordt verstaan een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig belanghebbende is.
Het tweede lid van artikel 8:1 van de Awb waarborgt dat ambtenaren ook beroep kunnen instellen tegen mondelinge beslissingen, feitelijke handelingen en privaatrechtelijke rechtshandelingen die hen in hun belang als ambtenaar rechtstreeks raken. De norm 'rechtstreeks in zijn belang getroffen zijn' houdt niet in dat het besluit (handeling, weigering) op rechtsgevolg gericht moet zijn. Ook zonder die gerichtheid op rechtsgevolg kan een besluit zodanig in de werkverhoudingen van de ambtenaar insnijden, zijn goede naam aantasten en het afsluitend moment van een proces van oordeelsvorming inhouden, dat een zodanig besluit geacht moet worden de ambtenaar rechtstreeks in zijn belang te treffen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in het onderhavige geval sprake van een handeling van verweerder waardoor eiseres rechtstreeks in haar belang als ambtenaar is geraakt. Vaststaat dat eiseres het voorstel tot vervroegde uittreding heeft afgewezen en er evenmin voor voelt om andere taken (op het gebied van archivering) te gaan verrichten. De hervatting van haar werkzaamheden in de functie van secretarieel onderzoeksassistent binnen de FSG zal, gelet op het door de directie van het NIAS ingenomen standpunt dat ter zitting door verweerder nogmaals is bevestigd, ertoe leiden dat eiseres daarbij in elk geval geen direct contact met de fellows meer zal hebben. De secretarieel onderzoeksassistent bij de FSG biedt ondersteuning aan de fellows op het gebied van administratie, informatieverwerking en onderzoek. Uit het samenstel van werkzaamheden, zoals onder andere blijkt uit de KNAW functiebeschrijving van de functie van secretarieel onderzoeksassistent (Research Assistant) van 19 april 2001 en het memorandum van de FSG-leden van 6 maart 2003, is aannemelijk dat het directe contact met de fellows daarvan een wezenlijk onderdeel uitmaakt.
Door eiseres met ingang van 1 september 2004 niet langer toe te staan dit onderdeel van haar functie uit te oefenen, heeft de directie van het NIAS eiseres dan ook rechtstreeks in haar belang als ambtenaar geraakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook sprake van een handeling als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb. Het bezwaar dat eiseres tegen deze handeling heeft gemaakt, is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep op dit onderdeel gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit van 24 september 2004 op dit onderdeel moet worden vernietigd.
Eiseres heeft er uitdrukkelijk op gewezen dat verweerder in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb heeft gehandeld door haar niet in de gelegenheid te stellen haar bezwaren mondeling toe te lichten. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij over voldoende informatie beschikte om met inachtneming van de eisen van zorgvuldigheid een besluit op de bezwaren van eiseres te nemen. Uit het voorgaande blijkt dat in het onderhavige geval geen sprake is van één van de in artikel 7:3 van de Awb genoemde situaties waarin van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien. Ook in zoverre moet het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. Voor toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bestaat geen aanleiding. Verweerder zal ter uitvoering van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres tegen de bovenomschreven handeling dienen te beslissen.
Het beroep van eiseres is tevens gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van haar bezwaar tegen het niet tijdig ambtshalve nemen van een reorganisatiebesluit als genoemd in de Reorganisatieleidraad KNAW.
Blijkens de Reorganisatieleidraad KNAW van januari 2000, die van toepassing is op alle KNAW-instituten, wordt onder reorganisatie verstaan een planmatig doorgevoerde wijziging in (een deel van) de organisatie van de KNAW met directe en ingrijpende rechtspositionele consequenties voor de taken, de positie of het carrièreperspectief van werknemers. Van een reorganisatie is in elk geval sprake indien ten minste één werknemer als gevolg van het opheffen van zijn functie of wegens overtolligheid dreigt te worden ontslagen en zijn functie niet extern is gefinancierd.
Uit de standpuntbepaling van de directie van het NIAS van 5 juli 2004 ("De kwadratuur van de cirkel") blijkt dat bij de herstructurering van het NIAS in de periode van 1 september 2004 tot januari 2005 wordt gestreefd naar de vorming van vier afdelingen die een zo groot mogelijke samenhang vertonen in hun taakgebied, wat betreft omvang overzichtelijk zijn en niet al te zeer verschillen naar grootte. Daarbij zal tussen de afdelingen een geregelde communicatie dienen te bestaan voor de afstemming en overdracht van taken en dienen binnen de afdelingen taken naar ieders deskundigheid te worden toegewezen, met bereidheid tot onderlinge vervanging en bijstand.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een reorganisatiebesluit in beginsel ambthalve door het bestuursorgaan wordt genomen. Indien een dergelijk besluit niet wordt genomen, kan een belanghebbende het nemen van dat besluit uitlokken door een verzoek daartoe aan het bestuursorgaan te richten of tegen het uitblijven van een besluit bezwaar te maken. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient de betrokkene een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem onderscheidt van anderen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bieden de beschikbare gegevens en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten om de conclusie te rechtvaardigen dat de herstructurering van het NIAS zal leiden tot een formele wijziging van de thans door eiseres vervulde functie van secretarieel onderzoeksassistent en dat op grond daarvan van een reorganisatie in de zin van de Reorganisatieleidraad KNAW moet worden gesproken. Het enkele feit dat verweerder met eiseres afspraken wil maken over de wijze waarop zij deze functie niet alleen thans, maar ook na de herstructurering van het NIAS zal moeten vervullen, betekent niet dat verweerder beoogt om formeel een wijziging in de organieke functie van secretarieel onderzoeksassistent te brengen. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de herstructurering ingrijpende rechtspositionele gevolgen voor de taken, de positie of het carrièreperspectief van eiseres zal hebben.
Hoewel niet valt uit te sluiten dat met betrekking tot één of meerdere van de medewerkers van het NIAS zou kunnen gelden dat de herstructurering de in de Reorganisatieleidraad genoemde ingrijpende rechtspositionele gevolgen heeft, is dit, zoals gezegd, in het geval van eiseres niet aannemelijk geworden. Niet gesteld kan dan ook worden dat eiseres een belang heeft dat rechtstreeks bij een reorganisatiebesluit is betrokken.
Nu eiseres niet-belanghebbende is bij het door verweerder nemen van een reorganisatiebesluit kan zij tegen het uitblijven van dit besluit geen bezwaar maken. Derhalve heeft verweerder het bezwaar van eiseres op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop heeft verweerder in zoverre met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb van het horen van eiseres kunnen afzien.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep op dit onderdeel ongegrond moet worden verklaard.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat hij zich ervan bewust is dat het conflict tussen partijen met deze uitspraak niet uit de wereld is. Zoals partijen ter zitting hebben aangegeven zou mediation een oplossing kunnen bieden. Er is echter geen beslissing van de rechter nodig om aan de onderhandelingstafel plaats te nemen.
De voorzieningenrechter acht voorts termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met het verzoek en het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op EUR 966,-, te weten EUR 322,- voor het verzoek om een voorlopige voorziening geregistreerd onder nummer AWB 04/3871 BESLU, EUR 322,- voor het beroepschrift en EUR 322,- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb zal het griffierecht door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen aan eiseres moeten worden vergoed.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep, voorzover gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar gericht tegen de beslissing zoals vermeld in het gespreksverslag van 18 augustus 2004, gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 24 september 2004, voorzover het op het onder 1 genoemde onderdeel betrekking heeft;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. bepaalt dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen als rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in de procedures met nummer AWB 04/3871 en 04/4125 BESLU, te weten twee maal EUR 136,-, voldoet;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten van EUR 966,-, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiseres dient te vergoeden;
6. verklaart het beroep, voorzover gericht tegen het onderdeel van het bestreden besluit dat ziet op het niet nemen van een reorganisatiebesluit, ongegrond;
7. wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voorzover daarin op het beroep is beslist, binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2004, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.G.M. van Ede.