ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6469

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/15314
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake leges en buitenbehandelingstelling van verblijfsvergunning aanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 4 november 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die de Kazachse nationaliteit bezit en in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. Deze aanvraag werd door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie buiten behandeling gesteld omdat verzoekster de verschuldigde leges niet tijdig had betaald. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat de Minister, volgens artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), binnen een bepaalde termijn moest beslissen over de buitenbehandelingstelling van de aanvraag. Aangezien de Minister deze termijn had laten verstrijken zonder een beslissing te nemen, was er geen bevoegdheid meer om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestuursorgaan op de aanvraag moest beslissen door middel van een inwilliging of afwijzing. Het stellen van meerdere hersteltermijnen door de Minister leidde er niet toe dat de bevoegdheid tot buiten behandeling stelling opnieuw kon worden uitgeoefend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en de Minister veroordeeld in de proceskosten. Tevens werd de Minister gelast om het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om binnen de gestelde termijnen te handelen en de rechten van aanvragers te respecteren, vooral in het kader van vreemdelingenrecht en de behandeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 04/15314 BEPTDN
Inzake : [A], mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen, verzoekster, V-nummer [v-nummer], woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. A.A. van Harmelen, advocaat te Den Haag,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. A. Mearadji, juridisch medewerker bij het kantoor van de Landsadvocaat.
I. PROCESVERLOOP
1. Verzoekster stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1966 en de Kazachse nationaliteit te bezitten. Verzoekster verblijft sedert onbekende datum in Nederland. Bij schrijven van 16 oktober 2003 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met als doel “het buiten haar schuld Nederland niet kunnen verlaten”.
Deze aanvraag is door verweerder op 5 maart 2004 buiten behandeling gesteld vanwege het niet tijdig betalen van de leges. Verzoekster heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
2. Bij schrijven van 1 april 2004 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2004. Verzoekster noch haar gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In de belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan.
2. Niet in geschil is dat in het voorliggende geval het indienen van het bezwaarschrift geen schorsende werking heeft.
3. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte wegens het niet betalen van leges niet in behandeling is genomen. Daartoe heeft zij - samengevat - aangevoerd dat nu de aanvraag niet binnen de in artikel 4:5, vierde lid, Awb voorgeschreven termijn van vier weken door verweerder buiten behandeling is gesteld, bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de aanvraag inhoudelijk zou worden behandeld.
4. Verweerder heeft de aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel “het buiten haar schuld Nederland niet kunnen verlaten” buiten behandeling gesteld, aangezien de vreemdelinge in gebreke is gebleven de voor de aanvraag verschuldigde leges te voldoen.
5. Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vw 2000 is de vreemdeling, in door verweerder te bepalen gevallen en volgens door verweerder te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
Ingevolge artikel 4:5, vierde lid, Awb wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn is verstreken.
Blijkens paragraaf B1/4.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt indien niet wordt voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag – bijvoorbeeld omdat de leges niet zijn voldaan, de aanvraag niet is ondertekend of niet de nodige gegevens bevat – de aanvrager een redelijke termijn gegund om dat verzuim te herstellen. Voor het geval de leges niet zijn voldaan geldt de aanmaning door KPMG als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim.
6. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Ter zitting heeft verweerder een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 21 oktober 2004 over de strekking van artikel 24 Vw 2000 overgelegd. In rechtsoverweging 2.1.2. van deze uitspraak heeft de ABRS overwogen als volgt: “Art. 24, tweede lid, van de Vw 2000 wijkt slechts in zoverre af van art. 4:5 van de Awb dat indien betaling van de voor afdoening van de aanvraag verschuldigde leges achterwege blijft, de minister niet slechts de bevoegdheid toekomt die aanvraag niet te behandelen, doch dat hij daartoe ook gehouden is. Uit de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van art. 24, tweede lid, van de Vw 2000 blijkt dat de wetgever met dat artikellid tevens heeft bedoeld af te wijken van art. 4:5, vierde lid, van de Awb. Ingevolge beide wettelijke bepalingen, in samenhang gelezen, is de minister, indien de vreemdeling na aanmaning onder termijnstelling in gebreke blijft de leges te betalen, gehouden binnen vier weken na afloop van de gestelde termijn te besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten.”.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoekster driemaal een hersteltermijn ter voldoening van de verschuldigde leges heeft gegeven. Immers, de korpschef van politie Haaglanden heeft bij brief van 31 oktober 2003, verzoekster een termijn gegeven de verschuldigde leges voor 15 november 2003 te voldoen. Uit deze brief blijkt dat indien betaling uitblijft, verzoekster vervolgens gelegenheid zal worden gegeven om het gebrek voor 22 november 2003 te herstellen. Uit de bestreden beschikking blijkt dat verzoekster bij brief van 6 februari 2004 een derde hersteltermijn, van twee weken, is gegund.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat na het verstrijken van de eerste hersteltermijn van twee weken verweerder geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5, vierde lid, Awb in samenhang met artikel 24, tweede lid, Vw 2000. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld pas nadat de derde hersteltermijn was verstreken. Daar is door verzoekster in onderhavige procedure over geklaagd.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 4:5, vierde lid, Awb volgt dat het bestuursorgaan binnen de in deze bepaling genoemde termijn tot buiten behandeling stelling dient te beslissen. Laat het bestuursorgaan die termijn ongebruikt verstrijken, dan is er geen bevoegdheid meer tot buiten behandeling stelling. Het bestuursorgaan zal dan op de aanvraag dienen te beslissen door middel van een inwilliging dan wel afwijzing.
Het stellen van een tweede of volgende termijn voor het alsnog aanvullen van de aanvraag na ommekomst van de in artikel 4:5, tweede lid, Awb bedoelde termijn leidt, gelet op de dwingende redactie van deze bepaling, er niet toe dat het bestuursorgaan opnieuw de bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag toekomt. Langs die weg zou het bestuursorgaan namelijk de imperatief voorgeschreven termijn voor het uitoefenen van die bevoegdheid doorkruisen.
7. Het verzoek komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.
8. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die Verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de voorzieningenrechter ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. wijst het verzoek toe;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden;
3. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 136.-- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. J.L. Verbeek en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2004, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Powell, griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
afschrift verzonden op: