ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6449

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/754130-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Timmermans
  • A. Bosma
  • M. van de Kar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen met betrekking tot de bereiding van harddrugs, XTC

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 november 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in 1999 en oktober 2002 schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de bereiding van harddrugs, specifiek XTC. De verdachte heeft 20 liter PMK ontvangen van een leverancier en deze afgeleverd, terwijl hij ook bemiddelde tussen de leverancier en de afnemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte contact heeft onderhouden met medeverdachten en onderhandelingen heeft gevoerd over de levering van PMK, en dat hij betrokken was bij het testen en goedkeuren van de stof. De rechtbank oordeelt dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de feiten die hem zijn ten laste gelegd, met uitzondering van feit 3, waarvoor hij wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, waarbij de rechtbank de schadelijke gevolgen van synthetische drugs voor de volksgezondheid en de samenleving benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754130-02
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 25 november 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 november 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr G.P.N. Robben heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Bewijsverweer.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van feit 1 vrijspraak van zijn cliënt bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet onomstotelijk vaststaat dat het PMK betrof, dat niet onomstotelijk vaststaat dat de PMK zou worden aangewend voor een artikel 10 Opiumwetdelict en dat de rol van zijn cliënt in ieder geval beperkt was, in ieder geval niet voldoende om voorbereidingshandelingen aan te nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in 1999 telefonisch contact met verdachte heeft opgenomen, omdat hij hem 20 liter PMK wilde verkopen. Tevens heeft [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte op de afgesproken ontmoetingsplaats de inhoud van de jerrycan heeft getest en heeft vastgesteld dat de inhoud PMK betrof. Verdachte zelf heeft op 25 juni 2003 verklaard dat het juist is dat hij eind 1999 20 liter PMK van [medeverdachte 1] heeft afgenomen, dat deze PMK in een blauw vat zat, dat hij met de Rus, genaamd [betrokkene 1], die PMK bij een man, genaamd [medeverdachte 2] (= verdachte [medeverdachte 2]), heeft afgeleverd en [betrokkene 1] een zak Engelse Ponden van [medeverdachte 2] kreeg. Voorts heeft verdachte verklaard dat, voordat hij met [betrokkene 1] naar [medeverdachte 2] ging, hij een monster uit het vat PMK heeft getrokken en daarmee eerst naar [medeverdachte 2] is gereden, dat [medeverdachte 2] het monster heeft getest en goedgekeurd, waarna verdachte is teruggereden naar de parkeerplaats en vervolgens met [betrokkene 1] het hele vat PMK naar [medeverdachte 2] heeft gebracht. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij wist dat deze PMK bestemd was voor de vervaardiging van XTC en dat hij aan deze transactie van de PMK, samen met [betrokkene 2], fl. 3.000,- heeft verdiend.
De rechtbank ziet in het geheel geen aanleiding om aan deze verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] te twijfelen en komt derhalve tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van PMK. Immers, zowel [medeverdachte 1] als verdachte zeggen dat het 20 liter PMK betrof, medeverdachte [medeverdachte 2] en/of verdachte zelf de PMK hebben getest en goedgekeurd en er, na goedkeuring, een zak met Engelse Ponden is betaald.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de PMK bestemd was voor het bereiden van XTC, nu verdachte dat zelf heeft verklaard. Ten aanzien van de rol van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte - kort gezegd - een bemiddelende rol heeft gehad tussen de leverancier van de PMK en de afnemer van de PMK.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman betoogd dat vaststaat dat er geen sprake is geweest van PMK, nu uit onderzoek door het Douanelaboratorium te Keulen (Duitsland) is gebleken dat de in beslag genomen vloeistof geen PMK betrof maar Benzylbenzoat, zodat zijn cliënt van de feiten 2 en 3 eveneens dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit onderzoek in het Douanelaboratorium te Keulen is weliswaar gebleken dat de vloeistof Benzylbenzoat betrof en geen PMK, maar naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee nog niet onomstotelijk vast dat deze aangetroffen Benzylbenzoat eveneens het geleverde monster betreft waarover verdachte heeft verklaard. De omstandigheid dat de rechtbank evenmin weet of het monster, dat verdachte in oktober 2002 in zijn bezit heeft gehad, PMK betrof en er mogelijk sprake is geweest van een andere stof dan PMK, doet niet af aan het leveren van een monster en het maken van afspraken ten behoeve van een latere verkoop en levering van PMK.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank dat de bewezenverklaarde feitelijke handeling, te weten het in ontvangst nemen van een monster van een (onbekende) stof
nog geen begin van uitvoering van het telastgelegde misdrijf oplevert, zodat geen sprake is van een strafbare poging in de zin van artikel 45 Wetboek van Strafrecht.
Het telastgelegde feit voorzover bewezen levert derhalve geen strafbaar feit op, zodat verdachte ten aanzien van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in 1999 gedurende drie maanden en in oktober 2002 schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot het bereiden van harddrugs, te weten XTC. Immers, verdachte heeft 20 liter PMK van de leverancier in ontvangst genomen en deze vervolgens afgeleverd. Voorts heeft verdachte bemiddeld tussen de leverancier van de PMK en de afnemer van de PMK, contact gelegd en/of onderhouden, onderhandelingen gevoerd met twee personen over de levering van die hoeveelheid PMK, afspraken met die personen gemaakt, ontmoetingen gehad en, met het oog op de levering van de 20 liter PMK, een monster doorgeleverd, laten testen en betalingen gedaan. Tevens heeft verdachte in oktober 2002 getracht één of meer anderen middelen tot het plegen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te verschaffen. Daartoe heeft verdachte contact onderhouden en onderhandelingen gevoerd met een man genaamd [medeverdachte 1] en anderen over de levering van een hoeveelheid PMK, afspraken met personen gemaakt, ontmoetingen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en/of anderen gehad en, met het oog op de levering van een hoeveelheid PMK, één monster verkregen.
Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de illegale productie van XTC en allerhande andere criminele activiteiten die daarmee samenhangen, zulks terwijl het gebruik van synthetische drugs zeer schadelijk is voor de volksgezondheid. De rechtbank wijst er in dit verband op dat uit medisch onderzoek naar de klinische en toxicologische aspecten van XTC-gebruik is gebleken dat inname van de in XTC-tabletten voorkomende stof MDMA tot afbraak van serotine leidt, welke juist een belangrijke rol in het centrale zenuwstelsel speelt voor de regulering van diverse lichaamsfuncties. Deze schade is blijvend. Voorts is op grond van onderzoek geconcludeerd dat gebruik van XTC een bijzonder groot risico op psychiatrische stoornissen met zich brengt. Tevens geldt dat al dan niet opzettelijke toevoeging van schadelijke stoffen aan XTC-tabletten eveneens onomkeerbare schade aan het menselijk lichaam kan toebrengen.
Voorts geldt dat de productie van XTC-tabletten risico's voor de samenleving met zich brengt. De rechtbank wijst daarbij op de schade aan het milieu, welke door vele na onderzoek vastgestelde dumpingen van bij de productie van XTC-tabletten vrijkomende chemische afvalstoffen in riool of elders wordt veroorzaakt. Tevens is de kans op ontploffingsgevaar bij de productie van XTC-tabletten aanwezig, welk gevaar zich in het bijzonder doet gelden bij in woonwijken voorkomende laboratoria.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 november 2004 - niet eerder wegens soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank een werkstraf voor het wettelijk gezien maximaal aantal uren passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stok achter de deur teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan soortgelijke strafbare feiten schuldig te maken.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 (oud), 10 en 10a van de Opiumwet.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 telastgelegde feit heeft begaan, maar verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar;
verklaart dat de verdachte ten aanzien van feit 3 wordt ontslagen van alle rechtsvervolging;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door zich een middel tot het plegen van dat feit te verschaffen en een stof voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat dit/deze bestemd is/zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 2:
een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een ander middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 uren;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 236 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 118 dagen;
in verzekering gesteld op : 25 juni 2003,
in vrijheid gesteld op : 27 juni 2004,
en voorts:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Bosma en Van de Kar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Maat, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2004.
Mr Van de Kar is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.