ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6448

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/754107-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Timmermans
  • Bosma
  • Van de Kar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs, specifiek XTC, door verdachte in samenwerking met medeverdachte

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 november 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in de periode van 12 augustus 2002 tot en met 10 oktober 2002 schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs, specifiek XTC. De verdachte heeft contact onderhouden met een medeverdachte over de levering van PMK, een precursor voor de productie van XTC. Tijdens het proces zijn verklaringen van de medeverdachte en de verdachte zelf gepresenteerd, waarin werd bevestigd dat er monsters van PMK zijn uitgewisseld en dat er afspraken zijn gemaakt over de levering van deze stof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten monsters heeft ontvangen en dat hij de intentie had om deze PMK te gebruiken voor de productie van XTC.

De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als de medeverdachte als betrouwbaar beoordeeld, mede door de bevestiging van deze verklaringen via afgeluisterde telefoongesprekken. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de feitelijke handeling van het in ontvangst nemen van een monster van een onbekende stof op zich nog geen strafbare poging oplevert. Daarom heeft de rechtbank de verdachte ten aanzien van feit 2 ontslagen van alle rechtsvervolging.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de schadelijke gevolgen van synthetische drugs voor de volksgezondheid en de samenleving. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met de voorwaarde dat hij zich gedurende twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754107-02
rolnummer 0004
's-Gravenhage, 25 november 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 november 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr G.R. van der Plas, advocaat te Katwijk, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr G.P.N. Robben heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Bewijsverweer.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van feit 1 bepleit dat zijn cliënt hiervan dient te worden vrijgesproken c.q. dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zijn cliënt niet de intentie heeft gehad om voorbereidingshandelingen gericht op een feit als bedoeld in artikel 10 Opiumwet mogelijk te maken, maar dat zijn cliënt bij [medeverdachte] uitsluitend het idee wilde doen postvatten dat hij afnemers had voor PMK, omdat zijn cliënt [medeverdachte] wilde bewegen een geldlening van DM 20.000,- met hem aan te gaan. Voorts stelt de raadsman dat zijn cliënt nimmer daadwerkelijk afnemers voor PMK heeft benaderd. Tevens betoogt de raadsman dat uit de inhoud van het dossier niet blijkt dat de inhoud van de door [medeverdachte] aan zijn cliënt overhandigde flessen daadwerkelijk PMK bevatten en bij [medeverdachte] geen PMK is aangetroffen, maar Benzylbenzoat. Ten slotte stelt de raadsman dat uit de inhoud van het dossier niet blijkt dat de PMK zou worden aangewend voor de productie van XTC.
De rechtbank overweegt als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor op 28 april 2003 verklaard, dat hij in de zomer van 2002 telefonisch contact heeft opgenomen met verdachte en hem in dit gesprek heeft gevraagd of hij nog iets met PMK deed, waarop verdachte "ja" antwoordde. Tevens heeft [medeverdachte] verklaard dat hij tussen 4 en 11 augustus 2002 een monster van 0,2 liter PMK in Bunnik aan verdachte heeft overgedragen en dat verdachte bij deze overdracht zei dat hij het monster in een laboratorium zou laten analyseren. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte hem een aantal dagen later opbelde en mededeelde dat hij nog twee monsters PMK nodig had. [medeverdachte] heeft daarop 2 monsters van ongeveer 0.4 liter PMK op 13 augustus 2002 in Bunnik aan verdachte overgedragen. [medeverdachte] heeft tevens verklaard dat verdachte hem ongeveer een week later opbelde en mededeelde dat het eerste monster in orde was en hij van de andere 2 monsters nog geen uitkomst had en dat zij overeenkwamen dat hij nog 10 liter PMK aan verdachte zou leveren tegen een prijs van ? 1.125,- per liter.
Verdachte zelf heeft op 23 juni 2003 verklaard dat [medeverdachte] in 2002 hem in Bunnik PMK heeft aangeboden en dat het juist is dat hij op 12 augustus 2002 [medeverdachte] heeft opgebeld en hem heeft gevraagd nog twee monsters PMK te leveren, welke daadwerkelijk op 13 augustus 2002 door [medeverdachte] zijn geleverd en dat zij een prijs van ? 1.125,- per liter zijn overeengekomen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij weliswaar nimmer met [medeverdachte] heeft gesproken over de productie van XTC, maar dat hij er wel altijd vanuit is gegaan dat de PMK hiervoor gebruikt zou worden.
De rechtbank ziet in het geheel geen aanleiding om aan deze verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] te twijfelen. Bovendien worden deze verklaringen bevestigd door opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken en observaties. Voorts blijkt uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken van 28 en 30 september 2002 dat verdachte tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij een klant had voor de PMK.
Daarentegen blijkt uit opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken in het geheel niet dat verdachte (uitsluitend) een geldlening van DM 20.000,- van [medeverdachte] los wilde krijgen. Derhalve acht de rechtbank deze verklaring van verdachte niet aannemelijk.
De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van de levering van monsters en het maken van afspraken ten behoeve van een latere verkoop en levering van PMK. Daaraan doet niet af dat onbekend is gebleven of die monsters ook daadwerkelijk PMK bevat hebben en dat verdachte naar zijn stelling nimmer daadwerkelijk afnemers heeft benaderd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de te verkopen en te leveren PMK bestemd was voor het bereiden van XTC, nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij er altijd vanuit is gegaan dat de PMK zou worden gebruikt voor de productie van XTC en in het dossier te vinden valt dat er in Nederland geen andere legale toepassing van een dergelijke hoeveelheid PMK bekend is.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat zijn cliënt van dit feit (eveneens) dient te worden vrijgesproken c.q. dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake is van een (absoluut) ondeugdelijke poging teneinde PMK zonder vergunning in de handel te brengen en er ook anderszins geen begin van uitvoering is geweest, nu zijn cliënt geen enkele afnemer heeft benaderd.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn betoog en overweegt daartoe het volgende:
De bewezenverklaarde feitelijke handeling, te weten het in ontvangst nemen van een monster van een (onbekende) stof levert nog geen begin van uitvoering van het telastgelegde misdrijf op, zodat geen sprake is van een strafbare poging in de zin van artikel 45 Wetboek van Strafrecht. Het telastgelegde feit voorzover bewezen levert derhalve geen strafbaar feit op, zodat verdachte ten aanzien van feit 2 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 1 telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 12 augustus 2002 tot en met 10 oktober 2002 schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot het bereiden van harddrugs, te weten XTC, door te trachten een ander middelen tot het plegen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te verschaffen. Daartoe heeft verdachte contact onderhouden en onderhandelingen gevoerd met een man genaamd [medeverdachte] over de levering van een hoeveelheid PMK, afspraken met genoemde man gemaakt, ontmoetingen met genoemde man gehad en, met het oog op de levering van een hoeveelheid PMK, monsters gevraagd en verkregen.
Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de illegale productie van XTC en allerhande andere criminele activiteiten die daarmee samenhangen, zulks terwijl het gebruik van synthetische drugs zeer schadelijk is voor de volksgezondheid. De rechtbank wijst er in dit verband op dat uit medisch onderzoek naar de klinische en toxicologische aspecten van XTC-gebruik is gebleken dat inname van de in XTC-tabletten voorkomende stof MDMA tot afbraak van serotine leidt, welke juist een belangrijke rol in het centrale zenuwstelsel speelt voor de regulering van diverse lichaamsfuncties. Deze schade is blijvend. Voorts is op grond van onderzoek geconcludeerd dat gebruik van XTC een bijzonder groot risico op psychiatrische stoornissen met zich brengt. Tevens geldt dat al dan niet opzettelijke toevoeging van schadelijke stoffen aan XTC-tabletten eveneens onomkeerbare schade aan het menselijk lichaam kan toebrengen.
Voorts geldt dat de productie van XTC-tabletten risico's voor de samenleving met zich brengt. De rechtbank wijst daarbij op de schade aan het milieu, welke door vele na onderzoek vastgestelde dumpingen van bij de productie van XTC-tabletten vrijkomende chemische afvalstoffen in riool of elders wordt veroorzaakt. Tevens is de kans op ontploffingsgevaar bij de productie van XTC-tabletten aanwezig, welk gevaar zich in het bijzonder doet gelden bij in woonwijken voorkomende laboratoria.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 november 2004 - niet eerder wegens soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank een werkstraf alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stok achter de deur teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan een soortgelijk strafbaar feit schuldig te maken.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 (oud), 10 en 10a van de Opiumwet.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan, maar verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar;
verklaart dat de verdachte ten aanzien van feit 2 wordt ontslagen van alle rechtsvervolging;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door een ander middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 180 uren;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 90 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 176 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 88 dagen;
in verzekering gesteld op : 23 juni 2003,
in vrijheid gesteld op : 25 juni 2004,
en voorts:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Bosma en Van de Kar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Maat, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2004.
Mr Van de Kar is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.