ECLI:NL:RBSGR:2004:AR6255

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/15317, 04/15316
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negatief advies mvv en niet-ontvankelijkheid bezwaar in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 juni 2004 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Iraanse verzoeker. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Portier, had bezwaar gemaakt tegen een negatief advies van de Minister van Buitenlandse Zaken, die het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de motivering van de verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren ontoereikend was. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker, die in Iran woont, zich in een gevaarlijke situatie bevond en dat het voor hem onevenredig bezwarend zou zijn om in zijn land van herkomst een mvv-aanvraag in te dienen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard, en dat de verzoeker recht had op een zorgvuldige behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de verweerder en droeg deze op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de rechtbank kende wel proceskostenvergoeding toe aan de verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 04/15317 (VoVo) en 04/15316 (beroep)
Datum uitspraak: 15 juni 2004
Uitspraak
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1985,
van Iraanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. A. Portier,
tegen
DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,
(Visadienst),
verweerder,
vertegenwoordigd door R.R. van Berkhout,
ambtenaar in dienst van de IND.
Het procesverloop
Op 16 september 2003 heeft referente, mw. B, moeder van verzoeker, ten behoeve van verzoeker verzocht om een advies inzake de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
Bij brief van 13 januari 2004 heeft verweerder negatief geadviseerd.
Verzoeker heeft daartegen op 9 februari 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 maart 2004 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij verzoekschrift van 2 april 2004 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder positief dient te adviseren in verband met het voornemen van verzoeker om een mvv aan te vragen.
Op 2 april 2004 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van 5 maart 2004.
Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 mei 2004. Referente is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De feiten
1. Bij de beoordeling van het verzoek moet van het volgende worden uitgegaan. Verzoeker woont in Iran. De moeder van verzoeker, mw. B, geboren op [...] 1968, heeft op 24 juni 2003 een positieve beschikking op haar aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ontvangen. Zij treedt op als referente. Referente is gehuwd met C.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft een negatief advies inzake de afgifte van een mvv uitgebracht, hetgeen betekent dat indien verzoeker een aanvraag tot het verlenen van een mvv indient, deze zal worden afgewezen. Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn leven in Iran gevaar loopt en hij derhalve zo spoedig mogelijk in het bezit gesteld wenst te worden van een mvv om naar Nederland te kunnen komen. Verzoeker heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
3. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
4. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift van verzoeker terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 januari 2004 (JV 2004/3, nr. 82) kan een verzoek om een advies niet gelijk gesteld worden aan een aanvraag en staan tegen negatieve adviezen geen rechtsmiddelen open.
6. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verzoeker stelt allereerst beoogd te hebben een aanvraag in te dienen voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, dan wel onder f, van de Vw 2000, nadat zijn moeder (referente) in Nederland is toegelaten als vluchteling. Verweerder heeft de aanvraag om een advies ten onrechte aangemerkt als een aanvraag met als doel de verlening van een verblijfsvergunning regulier in het kader van gezinshereniging.
Daarnaast stelt verzoeker zich op het standpunt dat verweerder de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling onjuist heeft geïnterpreteerd. De uitspraak houdt in dat de referentenprocedure gevolgd mag en moet worden indien het onredelijk bezwarend is voor de betrokkene om zelf in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf een aanvraag om een mvv in te dienen. Verzoekers leven in Iran loopt gevaar, omdat zijn moeder in Nederland is toegelaten als politiek vluchteling. Hij moet zich melden voor het vervullen van de militaire dienstplicht in Iran en vreest, in verband met het bovenstaande, dat hem tijdens de vervulling van de militaire dienstplicht iets ernstigs zal overkomen. Verzoeker zit in Iran ondergedoken. Het is voor verzoeker niet mogelijk een mvv aan te vragen op de Nederlandse ambassade in Teheran dan wel in Turkije, nu reizen naar de hoofdstad of het passeren van de landsgrens extra risico’s meebrengt. Verzoeker kan niet vrijelijk reizen, omdat hij door de Iraanse autoriteiten als dienstweigeraar zal worden beschouwd. Verzoeker verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank (zittingsplaats Amsterdam) van 23 februari 2004 (LJN A06633).
Bij schrijven van 7 mei 2004 heeft referente aangegeven dat verzoeker is gearresteerd en gedetineerd vanwege dienstweigering. Inmiddels is verzoeker in vrijheid gesteld met de mededeling dat hij zich moet melden voor militaire dienst. Verzoeker is na de invrijheidstelling wederom ondergedoken.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
7. De Afdeling heeft bij uitspraak van 12 januari 2004 onder meer overwogen dat een oordeel van verweerder naar aanleiding van een verzoek te adviseren dat een mvv wordt verleend (de zogenoemde referentenprocedure) in beginsel geen besluit is waartegen ingevolge artikel 8:1 juncto artikel 7:1 van de Awb bezwaar openstaat. De voorzieningenrechter stelt op grond van de gedingstukken vast dat de brief van 13 januari 2004 een dergelijk oordeel van verweerder bevat.
8. Onder andere uit de uitspraken van de Afdeling van 23 juli 2003 (JB 2003/259) en 8 mei 2002 (JB 2002/2002) volgt dat een rechtsoordeel van een bestuursorgaan als een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb moet worden aangemerkt indien andere mogelijkheden om een beslissing van de bestuursrechter te verkrijgen “onevenredig bezwarend” of “onevenredig belastend” zijn.
9. In de jurisprudentie van de Afdeling zoals genoemd in rechtsoverwegingen 7 en 9 ziet de voorzieningenrechter aanleiding te overwegen dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met hetgeen in het bestreden besluit wordt geconcludeerd. Immers, verzoeker heeft gesteld dat hij vanwege de activiteiten van zijn moeder en het door haar verkregen asiel gegronde vrees heeft dat hij bij de vervulling van de militaire dienstplicht in Iran het leven zal verliezen. Om aan de militaire dienstplicht te ontkomen is verzoeker ondergedoken. Verzoeker kan daarom niet vrijelijk door Iran reizen. Reizen naar de (met extra controles beveiligde) hoofdstad Teheran of het passeren van de landsgrens naar Turkije brengen voor hem onoverkomelijke extra risico’s mee. Verweerder heeft bovenstaande niet weersproken. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd ook niet kunnen aangeven op welke wijze verzoeker een mvv-aanvraag kan indienen, teneinde een appellabel besluit te verkrijgen. Verweerder had, gelet op de door verzoeker in bezwaar gestelde feiten en omstandigheden gemotiveerd aandacht dienen te besteden aan de vraag of het voor verzoeker onevenredig bezwarend of belastend is om in zijn land van herkomst of een buurland in persoon een mvv-aanvraag in te dienen. Het feit dat verzoeker de ontvankelijkheid van het bezwaar niet expliciet aan de orde heeft gesteld, acht de voorzieningenrechter niet van doorslaggevend belang. Verweerder dient de ontvankelijkheid van het bezwaar ambtshalve te toetsen en daarbij van belang zijnde feiten en omstandigheden te betrekken. Verweerders stelling dat de (onjuiste) rechtsmiddelverwijzing niet aan hem is toe te rekenen omdat verweerder tot de in overweging 7 genoemde uitspraak van mening was dat bezwaar openstond tegen het primaire besluit, doet hieraan niet af. Verweerder heeft in het bestreden besluit derhalve niet kunnen volstaan met het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar, daarbij enkel verwijzend naar meergenoemde uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2004.
10. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerders motivering in het bestreden besluit om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren ontoereikend is. Het beroep is derhalve gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste (artikel 7.12 van de Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Aangezien onder toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak, dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
12. Er bestaat aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en een proceskostenveroordeling (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 5 maart 2004;
bepaalt dat verweerder binnen vier weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het beroep ten bedrage van € 322,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan verzoeker;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek ad € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan verzoeker;
wijst de staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan verzoeker € 116,00 te betalen ter vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2004 in tegenwoordigheid van mr. N.G.M. Roothans als griffier.
de griffier? de voorzieningenrechter
w.g. Roothans w.g. Boxem
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).
Verzonden op: 15 juni 2004