RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.752036-04; 09.930973-04 (tbg); 09.930983-04 (tbg)
tul 09.930101-04
rolnummer 0004; 0005
's - Gravenhage, 11 november 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 28 oktober 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Heemskerk is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. G.J.A.M. Rasker heeft gevorderd dat aan verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,- en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aangezien deze in zoverre niet van eenvoudige aard is.
Voorts heeft de officier van justitie de teruggave gelast van de inbeslaggenomen goederen, te weten: kleding en een simkaart, aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten [verdachte].
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 09.930101-04 gevorderd dat de bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 7 juni 2004 bepaalde proeftijd met 1 jaar zal worden verlengd.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding onder 1 impliciet primair is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 telastgelegde:
De onder 1 en 2 telastgelegde feiten, poging moord op [slachtoffer] en het van het leven beroven van deze [slachtoffer] staan, gelet op de voorgeschiedenis, het tijdsbestek waarin de verweten gedragingen hebben plaats-gevonden en de aard van de verweten gedragingen, in nauw verband met elkaar. De rechtbank zal daarom de feiten en omstandigheden die zij tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling van het onder 1 en 2 telastgelegde gezamenlijk bespreken.
De rechtbank gaat op basis van de verklaringen van verdachte ter terechtzitting en het dossier uit van het volgende.
- Tussen verdachte en [betrokkene 1] (ook wel [betrokkene 1] genoemd) en vrienden van deze [betrokkene 1] bestaat al langere tijd onenigheid.
- De ex-vriendin van verdachte, [ex-vriendin], lokt, in opdracht van voornoemde [betrokkene 1], verdachte op 19 juli 2004 naar een plek op de Kraaijensteinlaan.
- Onder meer vanwege een telefoongesprek tussen zijn ex en [betrokkene 1] wordt verdachte argwanend en rent hij weg. Hij ziet dan [betrokkene 1], [slachtoffer] en [betrokkene 2]. [slachtoffer] en [betrokkene 2] rennen achter verdachte aan.
- Verdachte springt achter op een scooter en de scooter rijdt weg. Even later komt hij [slachtoffer] tegen en deze probeert verdachte te schoppen.
- Als verdachte achter op de scooter zit roept hij: 'wapen, ik moet een wapen hebben' (getuige [getuige 1], proces-verbaal blz. 56 e.v.).
- Verdachte gaat naar huis, pakt een keukenmes (foto op blz. 14 van het proces-verbaal) en gaat weer naar buiten. Op dat moment realiseert hij zich dat het vechten zal worden (verklaring van verdachte, blz. 62 van het proces-verbaal).
- De groep met [betrokkene 1] en [slachtoffer] wordt opgezocht en verdachte zit achter op de scooter bij zijn vriend [betrokkene 3]. Als de anderen in zicht komen springt verdachte van de scooter en verdachte roept: 'kankerjong, teringjong' (getuige [betrokkene 3], blz. 64 e.v.).
- Verdachte trekt zijn mes, [slachtoffer] loopt op hem af en verdachte zwaait het mes voor zich uit, waarbij hij ook stekende bewegingen maakt. [slachtoffer] verdedigt zich met een keycoard (getuige [getuige 1], voornoemd).
- Verdachte rent weg en springt bij [betrokkene 3] achter op de scooter. [betrokkene 3] rijdt weg.
- Verdachte voelt dat hij wordt vastgepakt en maakt, zonder achterom te kijken, met het mes een zwaaiende beweging naar achter. Verdachte steekt [slachtoffer] in zijn rechteroksel.
- [slachtoffer] overlijdt op 26 juli 2004 tengevolge van deze messteek.
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1impliciet subsidiair, 2, 3 en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Nadere bewijsoverwegingen betreffende het onder feit 1 telastgelegde
Een groepje jongens dat door [betrokkene 1] werd aangevoerd viel verdachte al tijden lastig en zette hem voor schut. Verdachte heeft op 19 juli 2004 hieraan een eind willen maken en daartoe een keukenmes opgehaald. Als hij het mes dan bij zich steekt, realiseert verdachte zich dat het op vechten zal uitdraaien. Als hij zijn tegenstanders ziet, begint verdachte te schelden en trekt hij het mes. Wanneer [slachtoffer] op verdachte afloopt, zwaait verdachte met dat mes in de richting en de nabijheid van [slachtoffer], die zich verdedigt met een keycoard.
Verdachte heeft derhalve geprobeerd om [slachtoffer] met het keukenmes te raken en daarmee de kans voor lief genomen dat hij [slachtoffer] dodelijk zou verwonden. Dat hij [slachtoffer] niet heeft geraakt, en het dus bij een poging is gebleven, komt omdat [slachtoffer] zichzelf verdedigde, en niet omdat verdachte op een gegeven moment is weggerend. Het wegrennen van verdachte betekent, anders dan door de verdediging is aangevoerd, dan ook niet dat van een vrijwillige terugtred sprake was. Overigens verklaart verdachte dat hij wegvluchtte omdat hij meende dat [betrokkene 1] een mes had en op hem afkwam, hetgeen niet strookt met de stelling dat hij vrijwillig zou zijn teruggetreden.
Gelet op de voorgeschiedenis, op de hiervoor omschreven gang van zaken op 19 juli 2004 en op de persoon van verdachte, zoals die is beschreven in de over hem uitgebrachte rapportages, acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte in een impuls van woede heeft gehandeld. De rechtbank is er dan ook niet van overtuigd dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld en zal hem daarom van het impliciet primair telastgelegde vrijspreken.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, het impliciet subsidiair telastgelegde, een poging tot doodslag.
Nadere bewijsoverwegingen betreffende het onder feit 2 telastgelegde
Verdachte verklaart dat [slachtoffer] hem beet pakt als hij achter op de scooter zit. Vervolgens zwaait hij het keukenmes naar achteren in de richting van [slachtoffer] en hij kijkt hierbij niet achterom. Verdachte steekt hem in zijn rechteroksel.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte willens en wetens de kans aanvaard dat hij [slachtoffer] in zijn bovenlijf dan wel zijn hals of hoofd zou steken. Derhalve heeft verdachte willens en wetens de kans aanvaard dat hij hem dodelijk zou verwonden.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van doodslag.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
De verdediging heeft aangevoerd dat als al bewezen zou worden dat verdachte zich aan het onder 2 telastgelegde heeft schuldig gemaakt, hij hiervoor niet strafbaar is omdat het voor hem noodzakelijk was om zichzelf te verdedigen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte een keukenmes bij zich steekt, een hem vijandig gezinde groep opzoekt, begint te schelden en met het mes zwaaiende bewegingen maakt in de richting en nabijheid van één van zijn tegenstanders. Vervolgens gaat deze persoon achter verdachte aan en pakt verdachte vast, als hij achter op de scooter zit.
Verdachte heeft deze reactie uitgelokt met zijn hiervoor omschreven wederrechtelijk gedrag. Onder deze omstandigheden kan hij zich vanwege eigen schuld dan ook niet met succes op noodweer beroepen.
Overigens betrof de uitgelokte reactie, in tegenstelling tot de overigens in de door de verdediging aangehaalde casus van HR 29 april 1997, NJ 627, geen grove wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke integriteit van verdachte, terwijl de rechtbank het ook aannemelijk acht dat verdachte door het aanwenden van een veel minder driest middel aan de uitgelokte reactie had kunnen ontsnappen.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. De verdachte heeft opzettelijk met een mes het slachtoffer in zijn oksel gestoken, waardoor deze jongen enkele dagen later is overleden. Verdachte heeft dus iemand zijn leven ontnomen, een van de ergste misdrijven die ons strafrecht kent. Hij heeft de familieleden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Het delict heeft voorts plaatsgevonden midden op straat, waar op dat moment veel jongeren aanwezig waren die aldus getuige zijn geweest van geweld gericht tegen een persoon uit hun directe omgeving. Deze getuigen zullen mogelijk nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden van dit feit.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van een trambestuurder, door voor diens tram te gaan staan en met een opengeklapt mes in zijn richting te zwaaien. Hiermee heeft verdachte blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor personen die ten dienste staan van de maatschappij. Daarnaast blijkt ook uit dit feit dat verdachte snel agressief reageert en daarbij het gebruik van wapens niet schuwt als hij meent te worden uitgedaagd of vernederd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een scooter. Gebleken is dat kort voor dit incident de eigenaar van de scooter samen met anderen een brandbom bij de woning van verdachte heeft gezet en dat deze kort daarna door een gelukkig toeval buiten de woning is ontploft. Hierop is verdachte vervolgens met een hockeystick naar buiten gerend en heeft meerdere malen met de stick tegen de scooter geslagen. Onder deze omstandigheden valt de beschadiging van de scooter verdachte nauwelijks toe te rekenen. De rechtbank zal met dit feit bij de strafoplegging dan ook geen rekening houden.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Van deze veroordeling is kennelijk geen enkele preventieve werking uitgegaan, nu verdachte zich wederom aan de thans bewezenverklaarde feiten schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op:
1. het rapport van Stichting FORA d.d. 21 oktober 2004 van het psychiatrisch onderzoek, ondertekend door J. de Jonge, kinder- en jeugdpsychiater;
2. het rapport van het pedagogisch-psychologisch onderzoek, ondertekend door
A. van de Linde, orthopedagoog/GZ-psycholoog en L. Dijkman, hoofd pedagogisch beleid/ GZ psycholoog, binnengekomen op 28 oktober 2004.
Uit deze rapporten komt onder meer het volgende naar voren:
(uit het onder 1. genoemde rapport):
Betrokkene is een deels kinderlijke jongen met een laag zelfbeeld wat hij overschreeuwt door te imponeren, die reeds op zijn huidige leeftijd enkele trekken van een antisociale persoonlijkheid vertoont. Hij heeft weinig maatschappelijk aanpassingsvermogen en houdt met zijn egocentrisme nauwelijks rekening met de ander. Hij in onvoldoende in staat zich in anderen in te leven. Hij toont onvoldoende diepgang in relaties.
Verder wordt zijn persoonlijkheid bepaald door prikkelbaarheid, snel agressief raken, impulsiviteit (ook deels vanuit ADHD versterkt) en zich anders (stoer en imponerend) voordoen. Gevreesd moet worden voor verder afglijden richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Op grond van de genoemde persoonlijkheidsproblematiek met de daarmee samenhangende gedragsstoornis is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling, daarnaast is er op grond van de ADHD (aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit) sprake van een ziekelijke stoornis.
Ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was er sprake van die gebrekkige ontwikkeling en die ziekelijke stoornis. Er is sprake van een verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het gepleegde delict.
Verdachte heeft behandeling nodig in een residentieel kader, waarbij zowel orthopedagogische als in mindere mate ook psychiatrische behandeling en begeleiding noodzakelijk zijn. Naast het aanreiken van structuur en regels dient er aandacht te zijn voor behandeling van de ADHD door middel van medicatie en coaching. Uitvoerige behandeling is aangewezen om een gunstige ontwikkeling mogelijk te maken, waarbij betrokkene de negatieve zelfwaardering kwijt raakt, waarbij zijn imponeergedrag wordt omgebogen, waarbij hij training krijgt om agressie beter te hanteren.
Het is belangrijk te wijzen op de criteria voor behandeling onder de voorwaarden van een onvoorwaardelijke maatregel PIJ. Er is recidivegevaar. Voor het effectueren van de beoogde hulpverlening wordt gedacht aan orthopedagogische behandelsetting, zoals de Rentray of aan een gecombineerd orthopedagogisch/psychiatrische setting zoals in De Fjord te Capelle aan de IJssel.
(uit het onder 2. genoemde rapport):
Er is bij [verdachte] sprake van sociale en emotionele ontwikkelingsproblematiek. Hij voelt zich machteloos, eenzaam en bedreigd. Zijn identiteitsontwikkeling is beperkt. De problematiek van [verdachte] voldoet aan de criteria voor ADHD.
Ten tijde van het plegen van het telastgelegde voelde [verdachte] zich als kwetsbaar individu bedreigd door een groep. Hij koos impulsief voor een oplossing door thuis en mes te gaan halen. Hij overzag de gevolgen van deze beslissing niet en was gedurende het conflict dat toen ontstond niet in staat zijn gedrag bij te sturen. [verdachte] kan ten aanzien van het tenlastegelegde in verminderde mate toerekeningsvatbaar worden geacht.
Wanneer er geen intensieve behandeling volgt, is er sprake van een groot recidiverisico. De beïnvloedbaarheid van [verdachte], zijn onvermogen sociale situaties in te schatten, zijn tekort schietende zelfinzicht, zijn gebrekkige impulscontrole en zijn gebrekkige agressieregulaties kunnen leiden tot nieuwe geweldsdelicten.
Het advies vanuit dit onderzoek is dat [verdachte] gebaat is bij een behandeling in een justitiele jeugdinrichting. Er dient sprake te zijn van een veilige en gestructureerde behandelgroep, waarbij stapsgewijs gewerkt wordt aan het vergroten van zelfinzicht en vertrouwen en het leren beheersen van impulsiviteit en agressiviteit.
De ontwikkeling van [verdachte] wordt in ernstige mate bedreigd, er is een groot risico op recidive in de zin van het plegen van geweldsdelicten en gezien de complexiteit van de problematiek is van een behandeling alleen resultaat te verwachten als die veelomvattend en intensief is. De behandeling van [verdachte] kan plaatsvinden in het juridisch kader van een PIJ-maatregel. Er wordt gedacht aan plaatsing in een gespecialiseerde behandelgroep in justitiele jeugdinrichtingen zoals Harreveld, Rentray of de O.G. Helderingstichting in Zetten.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapporten over, maakt deze tot de hare en zal het gegeven advies opvolgen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten 1 en 2 en het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank adviseert de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ten uitvoer te leggen in Harreveld of De Fjord, danwel in een andere inrichting die aansluit bij de persoonlijkheid van verdachte, zoals beschreven in bovengenoemde rapporten.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van 2 maanden kan worden toegewezen nu de verdachte opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd gedurende de bij voornoemd vonnis bepaalde proeftijd.
Vordering tot schadevergoeding
Feit 2:
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 7.778,62.
De raadsman van verdachte heeft afwijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit, nu verdachte volgens hem voor dit feit vrijgesproken dient te worden dan wel dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman niet -ontvankelijkheid van de vordering bepleit, nu deze niet eenvoudig van aard is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij aangetoond dat door deze tot een bedrag van € 7.778,62 schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 7.778,62 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij], subsidiair 14 dagen vervangende jeugddetentie.
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77s, 77v, 77dd, 77ee, 77gg, 285, 287, 350, van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 impliciet primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1 impliciet subsidiair
POGING TOT DOODSLAG;
3 (09.930973094 tbg):
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN, ALTHANS MET ZWARE MISHANDELING;
4 (09.930983-04 tbg):
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, BESCHADIGEN;
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar.
Legt verdachte op de maatregel van
PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR JEUGDIGEN
in verzekering gesteld op 19 juli 2004
in voorlopige hechtenis gesteld op 21 juli 2004
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], tot een bedrag van € 7.778,62 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 7.778,62 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
t.a.v. parketnummer 09.930101-04 (TUL):
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 7 juni 2004, te weten: jeugddetentie voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, voorzitter, kinderrechter,
mr. L.P. Bosma, kinderrechter,
mr. M. Dam, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Hobbelink, griffier.
Het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2004.