RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 04/20817 BEPTDN/VO
inzake: A,
geboren op [...] 1977,
van Colombiaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 270.286.4816,
verzoeker,
gemachtigde: geen
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder.
Verzoeker heeft op 4 mei 2004 een verzoekschrift, gedateerd ’s-Gravnehage 29-04-2004, ingediend waarmee, ofschoon dat niet wordt gesteld, kennelijk wordt beoogd een voorlopige voorziening te doen treffen. Het gaat begeleid van een bezwaarschrift en een begeleidend briefje van het hieronder omschreven type.
2.1 Het verzoekschrift is gesteld op briefpapier dat als opschrift heeft: Stichting Catsi multiculturele instituut,maatschapelijkwerk en advies. Het is gefaxt vanaf een faxmachine die als vermelding van de afzender CATSI noteert en die is aangesloten aan een telefoonnummer in Den Haag. Het verzoekschrift bevat niet het adres en de woonplaats van verzoeker en evenmin de naam en het adres van de feitelijk indiener. De handtekening onder aan het verzoekschrift, naast een stempel met een (hieronder onder 2.7 weergegeven) Spaanstalige tekst, de datum en de vermelding ’s-Gravnehage, is een kleine, onleesbare krabbel.
2.2 Er zijn in het voorbije jaar meer dan 400 verzoekschriften door deze rechtbank ontvangen die overeenkomen met het onderhavige in die zin dat zij hetzelfde briefhoofd hebben en een bijna eensluidende tekst met spelfouten en niet ingevulde “velden”. Evenmin bevatten die verzoekschriften een naam en adres van de feitelijk indiener en het adres van de belanghebbende en ze hebben bijna allemaal betrekking op belanghebbenden van Colombiaanse of Nigeriaanse nationaliteit. Dikwijls wordt de belanghebbende als “hij” en “meneer” aangeduid ofschoon het blijkens de naam van de belanghebbende en blijkens het van de IND verkregen dossier daarbij soms gaat om een belanghebbende van het vrouwelijk geslacht, of andersom. Verder zijn er altijd verschillende, onleesbare handtekeningen in de vorm van een krabbel naast het genoemde stempel en evenzeer gaan zij dikwijls vergezeld van een begeleidend briefje waarop het adres B Den Haag voorkomt en de Stichting Catsi, mevrouw C en mevrouw D genoemd worden als mogelijke afzenders, vergezeld van, altijd weer het onderschrift: Hoogachtend, gevolgd door een onleesbare krabbel en het eerder bedoelde stempel. Slechts bij hoge uitzondering wordt griffierecht betaald.
2.3 Niet anders kan geconcludeerd worden dan dat aan de B te Den Haag een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, een organisatie, is gevestigd, die procedures voor vreemdelingen aanhangig maakt bij deze rechtbank.
2.4 In het onderhavige verzoekschrift wordt niet het adres van verzoeker of de naam van de feitelijk indiener vermeld. Het is ook niet door verzoeker ondertekend. Evenmin bevat het verzoekschrift duidelijke gronden, is (ofschoon het begeleidende bezwaarschrift anders stelt) geen afschrift van een gerelateerde besluit overgelegd en is geen griffierecht betaald. Ook ontbreekt de stelling en nader bewijs dat iemand als gemachtigde optreedt.
2.5 Aldus doen zich gebreken voor die op grond van de wet tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek leiden. Ook overigens bevat het verzoekschrift de slordigheden die in alle standaard-verzoekschriften met hetzelfde briefhoofd voorkomen.
2.6 Duidelijk zal zijn dat de in onderhavige procedure genoemde wettelijke en buitenwettelijke gebreken doorgaans ook kleven aan al die andere door deze feitelijke indiener aanhangig gemaakte procedures. Wanneer de rechtbank daarover aan B Den Haag een “standaard herstelverzuim-brief” stuurt en aangetekend aanmaant tot betaling van griffierecht, dan krijgt de rechtbank in de regel geen enkele reactie. De handtekening-retourkaart m.b.t. de griffierechten komt altijd van een krabbel of de naam E voorzien retour. De voorzieningenrechter heeft daardoor de indruk gekregen dat de persoon of organisatie die het verzoekschrift van verzoeker feitelijk heeft ingediend, niet werkelijk de intentie heeft om als gemachtigde te fungeren.
2.7 In die situatie en gelet op de vereisten die artikel 6:5 jo 8:81 Awb aan inleidende verzoekschriften voor een voorlopige voorziening stelt, alsmede gelet op de plicht om gelegenheid te bieden voor herstel van verzuimen, kwam het de voorzieningenrechter raadzaam voor om in de onderhavige procedure en een zeventiental soortgelijke zaken met dezelfde feitelijk indiener die hij tegelijkertijd ter behandeling voor zich had, zelf een niets aan duidelijkheid te wensen overlatende brief met vragen te sturen aan diegenen die met het adres B te Den Haag geassocieerd konden worden. Het doel daarvan was onder meer om duidelijkheid te krijgen over de identiteit en intenties van de feitelijk indiener indien een van de betreffende personen of organisaties zich nadrukkelijk als indiener of gemachtigde beschouwt, een bruikbaar adres van de belanghebbende te krijgen voor het geval dat geen van de aangeschrevenen zich als gemachtigde aangesproken voelt, zodat de rechtbank eventueel de belanghebbende zelf in gelegenheid zou kunnen stellen om voor zijn belang op te komen, en om de gemachtigde danwel de belanghebbende zo nodig zelf alsnog in de gelegenheid te stellen verzuimen te herstellen. Per aparte, op 6 juli 2004 gedateerde, aangetekend verzonden brief met handtekening-retourkaart is zowel Stichting Catsi multiculturele instituut, maatschapelijkwerk en advies, Centro para atención para latino americanos, profesional, mevrouw C als mevrouw D gevraagd te reageren op de vragen, ook als zij zich niet als indiener/gemachtigde aangesproken voelen. De handtekening-retourkaarten zijn in goede orde terug ontvangen, zodat blijkt dat de vier brieven zijn uitgereikt op het adres B Den Haag. Aan wie is onduidelijk, omdat TPG Post BV dat niet liet invullen in de daartoe bestemde ruimte op de retourkaart en de (identieke) handtekeningen ook nu weer onleesbaar zijn. Mevrouw C en mevrouw D zijn per eveneens aangetekend met handtekening-retourkaart verzonden brief van 29 juli 2004 persoonlijk door deze voorzieningenrechter herinnerd aan de brief van 6 juli 2004 en aan zijn wens dat zij op die brief reageren. Opnieuw is geen enkele reactie verkregen, ofschoon uit de retourkaarten blijkt dat de brieven weer daadwerkelijk aan een niet genoemde persoon zijn uitgereikt.
2.8 Bij uitspraak van deze voorzieningenrechter van 11 oktober 2004 in een zaak onder nummer Awb 04/20750 die is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl., LJN-nummer AR3586, is geoordeeld dat de belanghebbende in die zaak niet-ontvankelijk was. Naar aanleiding van die uitspraak heeft de eerder genoemde C op 14 oktober 2004 telefonisch contact opgenomen met de rechtbank en daarbij gesteld dat zij de aangetekend verzonden brieven niet had ontvangen. Toen is haar in overweging gegeven dat zij in de nog lopende zaken alsnog zou kunnen reageren. Bij brief van nota bene 12 oktober 2004 (poststempel 15 oktober) laat C vervolgens aan de griffier weten: “Hierbij wil ondergetekende C dat zij niet de gemachtigde ben voor de cliënten. Dat de cliënten zelf de gemachtigde zijn.” Daarbij vermeldt zij overigens geen specifieke zaak waarop deze mededeling betrekking zou hebben.
2.9 De voorzieningenrechter betrekt deze brief in zijn overwegingen, nu deze reactie naar hij aanneemt betrekking heeft op alle 18 zaken waarin de voorzieningenrechter zich in het vooronderzoek heeft gericht tot onder anderen C, althans die welke nog niet zijn afgedaan, en de onderhavige zaak er zo één is. De brief bevestigt het onder 2.6 genoemde vermoeden van de voorzieningenrechter dat tenminste mw C zichzelf niet beschouwt als gemachtigde van verzoeker.
2.10 Gelet op een en ander komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat er geen sprake is van procederen met gebruikmaking van een gemachtigde.
2.11 Op 22 oktober 2004, is de griffier gebeld door ene heer F van een juridisch adviesbureau. Hij wilde namens mevrouw C nog laten weten dat zij echt niet als gemachtigde optreedt en dat de belanghebbenden voor zich zelf optreden. Ongeveer een uur later kreeg de voorzieningenrechter een fax die, voorzien van onleesbare handtekeningen en afkomstig van de gebruikelijke faxmachine van “Catsi” , met de volgende tekst:
“Hierby bericht wy unamens belanghebbende dat de bovengenoemde belanghebbende procedure M.I.V. heden wordt ingetrokkend.” Daaronder volgt vervolgens een opsomming van 15 namen van belanghebbenden en V-nummers. Deze 15 maakten alle deel uit van de 18 zaken waarin de voorzieningenrechter zijn eerder genoemde brieven stuurde en die alle op de onderhavige procedure na, reeds zijn afgedaan.
2.12 Vanzelfsprekend kan van deze brief geen invloed meer uitgaan op de 17 zaken die reeds zijn afgedaan. Op deze lopende zaak zou de brief wel invloed kunnen hebben, nu één van de 15 aangehaalde zaken de onderhavige zaak is. Echter, zoals hiervoor is overwogen, gaat de voorzieningenrechter ervanuit dat verzoeker niet door een gemachtigde wordt vertegenwoordigd. Nu ondanks navraag, nooit is gebleken dat de dames C en D gemachtigd zijn om enige proceshandeling namens een ander te verrichten, passeert de voorzieningenrechter hun mededeling dat zij namens de belanghebbenden de zaken, in het bijzonder de onderhavige, intrekken.
2.13 Een conclusie is dat verzoeker zijn verzoekschrift heeft laten indienen door iemand van wie of door een organisatie waarvan de naam niet blijkt. Zoals in een eerdere uitspraak al terzijde was overwogen, bleek de stichting Catsi (of een stichting met een naam die ook maar in geringe mate overeenkomt met het briefhoofd) bij raadpleging in september niet ingeschreven in het handelsregister. De stichting, het “Centro”, C en D beantwoorden geen brieven van de rechtbank. Slechts publicatie van uitspraken in de eerder genoemde 18 zaken ontlokt reacties, namelijk telefoontjes en slordige briefjes van bedenkelijk laag juridisch en taalkundig gehalte.
2.14 Een andere, voor de afloop van deze zaak bepalende conclusie is, dat het verzoekschrift niet het adres van verzoeker bevat en niet door verzoeker is ondertekend. Overigens kleven meer van de andere hierboven genoemde gebreken aan het verzoekschrift waardoor het niet voldoet aan de eisen gesteld in de artikelen 6:5 en jo 8:81 Awb terwijl ook niet voldaan is aan het vereiste van artikel 8:82 Awb met betrekking tot het griffierecht. De voorzieningenrechter heeft al het mogelijke gedaan om gelegenheid te geven tot herstel van de verzuimen door de feitelijk indiener althans verzoeker, en om verzoeker desnoods zelf in de gelegenheid te kunnen stellen om voor zijn belangen op te komen.
2.15 Dat dit niet tot verzuimherstel heeft geleid moet voor risico komen van verzoeker, die uiteindelijk zelf verantwoordelijk is voor de keuze van de persoon of organisatie die zijn verzoekschrift al of niet als gemachtigde indient en voor de informatie die in zijn verzoekschrift is opgenomen.
2.16 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, zodat aanleiding bestaat het onderzoek met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb te sluiten en onmiddellijk uitspraak te doen.
2.17 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.C. Berg en in tegenwoordigheid van A.G.A. Velnaar als griffier in het openbaar uitgesproken op 5 november 2004.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.