ECLI:NL:RBSGR:2004:AR5234

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/753372-04
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Verkleij
  • J. Kroft
  • M. Lely
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor gewoonteheling en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 oktober 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een mededader gedurende een lange periode een gewoonte heeft gemaakt van het verhandelen van gestolen goederen, waaronder fietsen, elektrisch gereedschap en buitenboordmotoren. De verdachte werd op 14 augustus 2004 aangehouden met deze goederen in zijn bezit, waarvan een deel recentelijk was gestolen. Tijdens de rechtszitting verklaarde de verdachte dat hij de goederen via internet had gekocht, maar kon geen concrete details geven over de aankoop, wat de rechtbank bevreemde gezien de korte tijd tussen de diefstal en de aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan heling en valsheid in geschrift, omdat hij een factuur valselijk had opgemaakt door een handtekening te zetten die niet van de eigenaar of een medewerker van het bedrijf was. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, en zijn er verschillende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard of teruggegeven aan de verdachte of medeverdachte. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte ook werd veroordeeld tot betaling aan de staat voor de schade aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/753372-04
rolnummer 0004
's-Gravenhage, 22 oktober 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats] aan de [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, P.C.S., unit 2 te ‘s-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 oktober 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr M. van Olffen, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Kramer heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen het navolgende geconcludeerd:
- tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1];
- tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], een bedrag groot € 173,15, met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader [mededader 1] voormeld bedrag heeft betaald verdachte van betaling zal zijn bevrijd;
- tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3], een bedrag groot € 387,30, met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader [mededader 1] voormeld bedrag heeft betaald verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 173,15, subsidiair 3 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2], en een bedrag groot € 387,30, subsidiair 7 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3].
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen:
- nummers 4, 5, 7, 9, 10, 15 t/m 17, 19 t/m 26b, 1, 2, 4, 5, 7, 8, 11 t/m 23, 25 t/m 30, 32 t/m 37 en 63 zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende;
- nummers 18, 39 t/m 62 zullen worden verbeurdverklaard;
- nummer 12 zal worden teruggegeven aan de rechthebbende [rechthebbende 1];
- nummers 14, 27a t/m 30 zullen worden teruggegeven aan verdachte;
- nummer 38 zal worden teruggegeven aan de rechthebbende [mededader 1].
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging.
Ten aanzien van feit 1 primair overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte wordt samen met zijn medeverdachte op 14 augustus 2004 in zijn auto met aanhangwagen aangehouden. Ze zijn op weg naar de markt. Zij hebben fietsen, buitenboordmotoren en elektrisch gereedschap bij zich. Eén van de buitenboordmotoren blijkt daags voor de aanhouding te zijn gestolen. Verdachte verklaart daarover op de zitting dat hij deze buitenboordmotor via internet heeft gekocht, doch hij kan niet concreet aangegeven van wie, waar en voor welke prijs hij deze heeft gekocht. Dit laatste bevreemdt de rechtbank gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen de diefstal en het aantreffen van verdachte met de buitenboordmotor. Ook blijkt uit het dossier dat van een aantal van de aangetroffen fietsen aangifte is gedaan van diefstal. Tijdens de doorzoeking op het perceel van verdachte en zijn medeverdachte worden ook fietsen, buitenboordmotoren en gereedschappen aangetroffen. Eveneens worden doorgeknipte/gezaagde fietssloten aangetroffen. Blijkens het dossier is een groot aantal van deze goederen gestolen. Ook op 15 april 2004 en op 23 juli 2004 zijn op het erf van verdachte en zijn medeverdachte gestolen fietsen aangetroffen. De [getuige 1] verklaart bij de politie, maar ook als getuige op de zitting, dat hij fietsen, gereedschap en buitenboordmotoren voor verdachte steelt en deze aan hem verkoopt gedurende een periode van één a twee jaar. Deze verklaring vindt bevestiging in de volgende feiten en omstandigheden.
De heer [getuige 2] verklaart bij de politie fietsen te kopen van verdachte. Bij de heer [getuige 2] wordt vervolgens ook een gestolen fiets aangetroffen, een Koga Miyata damesfiets, waarvan op 5 augustus 2004 aangifte van diefstal is gedaan. Uit de zich in het dossier bevindende tapverslagen (blz. 207 en 210) kan opgemaakt worden dat verdachte deze fiets min of meer op bestelling aan de heer [getuige 2] heeft geleverd. Op 4 augustus 2004 hebben zij een gesprek waarin de heer [getuige 2] vraagt naar een damesfiets Koga. Op 9 augustus 2004 zegt verdachte tegen de heer [getuige 2] een damesfiets Koga te hebben. Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat de medeverdachte van verdachte nauw betrokken is bij de praktijken van verdachte.
Gelet op al het vorenstaande – in onderling verband en samenhang gezien - is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan heling van goederen, waarvan hij gelet op het stelselmatige karakter een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van feit 2 primair overweegt de rechtbank dat verdachte – in het midden gelaten of hij al dan niet toestemming had gekregen - een handtekening onder de factuur van [bedrijf] heeft geplaatst alsof hij de eigenaar danwel een medewerker van dat bedrijf was, hetgeen hij niet is. Dit enkele gegeven is voldoende voor het plegen van valsheid in geschrift.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen en/of maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader gedurende een lange periode een gewoonte gemaakt van het verhandelen van fietsen, elektrisch gereedschap en buitenboordmotoren terwijl zij wisten dat deze goederen van diefstal afkomstig waren. Tevens heeft verdachte een factuur van [bedrijf] valselijk opgemaakt door op deze factuur zijn een handtekening te zetten die moet doorgaan voor een handtekening van de eigenaar of een medewerker van dat bedrijf.
De rechtbank rekent het verdachte met name zwaar aan dat hij zich stelselmatig heeft bezig gehouden met de heling van goederen. Hij heeft daardoor bewust bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Hij heeft zich niets aangetrokken van het feit dat de slachtoffers van de gestolen goederen veel schade en overlast daarvan ondervinden. Daarbij komt dat voornoemde misdrijven veel onrust veroorzaken in de samenleving en de gevoelens van onveiligheid worden versterkt.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat uit een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 16 augustus 2004 blijkt, dat hij geen eerdere justitiecontacten heeft.
De rechtbank is, gelet op al het hiervoor overwogene, van oordeel dat een gevangenisstraf, waarvan het grootste deel voorwaardelijk, en een werkstraf passend en geboden is. Een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd teneinde te trachten te voorkomen dat verdachte wederom soortgelijke feiten zal plegen.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen dat de gedragingen van verdachte en de bewezenverklaarde gewoonteheling in zodanig nauw verband staan met elkaar dat door de gewoonteheling rechtstreeks schade is toegebracht aan de eigenaren van de gestolen goederen, zodat de rechtbank over de vorderingen van de benadeelde partijen een beslissing zal nemen.
[benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, doch heeft geen schade gevorderd, zodat de rechtbank daarover geen beslissing zal nemen.
[benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 173,15.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op een bedrag groot € 123,15, zijnde de materiele schade, is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering deels toewijzen, te weten tot een bedrag van € 123,15. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade ad € 50,= afwijzen. Op zichzelf is wel aannemelijk dat het onderhavige feit tijd heeft gekost en ergernis heeft opgeleverd, maar dit kan niet worden beschouwd als een aantasting van de benadeelde in haar persoon, zoals artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek vereist voor vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader [mededader 1] het bedrag van € 123,15 heeft betaald verdachte van betaling zal zijn bevrijd;
[benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 387,30.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op een bedrag groot € 117,30, is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden voldoende gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering deels toewijzen, te weten tot een bedrag van € 117,30. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij het verschil van de inruilwaarde van de fiets tussen inruil bij een koop van een nieuwe fiets en inruil zonder aankoop op basis van de redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 100,= begroot. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader [mededader 1] het bedrag van € 117,30 heeft betaald verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 123,15 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2] alsmede tot een bedrag groot € 117,30 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3].
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 39 t/m 62 (sloten) verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen het onder 1 primair bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 12 (een aanhangwagen) onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 1 primair bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, nu de ingeslagen chassienummers van deze aanhangwagen zijn veranderd.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 4, 5, 7, 9, 10, 15 t/m 26b in eigendom toebehoort en of deze voorwerpen onder verdachte dan wel onder één van zijn medeverdachten in beslag zijn genomen. De rechtbank zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 14, 27a t/m 30, 1, 2, 4, 5, 7, 8, 11 t/m 23, 25 t/m 30, 32 t/m 37 en 63, nu niet gebleken is dat deze van diefstal afkomstig zijn.
De rechtbank zal de teruggave aan [mededader 1] gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 38 (een paspoort).
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 225 en 417 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Feit 1 primair
medeplegen van het misdrijf een gewoonte maken van het plegen van opzetheling;
Feit 2 primair
valsheid in geschrift;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 9 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 14 augustus 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 17 augustus 2004,
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 dagen;
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 39 t/m 62 (sloten);
verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 12 (aanhangwagen);
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 4, 5, 7, 9, 10 en 15 t/m 26b;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 14, 27a t/m 30, 1, 2, 4, 5, 7, 8, 11 t/m 23, 25 t/m 30, 32 t/m 37 en 63;
gelast de teruggave aan [mededader 1] van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 38 (paspoort);
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 123,15,
- [benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 117,30,
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige af;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader [mededader 1] aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 123,15 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2] en een bedrag groot € 117,30 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 respectievelijk 2 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Verkleij, voorzitter,
Kroft en Lely, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Jansen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2004.