RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/753464-04
rolnummer 0005
's-Gravenhage, 22 oktober 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats] aan de [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, Hoogvliet Stadsgevangenis Rotterdam te Hoogvliet.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 oktober 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr M.G. Evers, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Kramer heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen het navolgende geconcludeerd:
- tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1];
- tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], een bedrag groot € 173,15, met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader [mededader] voormeld bedrag heeft betaald verdachte van betaling zal zijn bevrijd;
- tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3], een bedrag groot € 387,30, met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader [mededader] voormeld bedrag heeft betaald verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 173,15, subsidiair 3 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2], en een bedrag groot
€ 387,30, subsidiair 7 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3].
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen:
- nummers 4, 5, 7, 9, 10, 15 t/m 17, 19 t/m 26b, 1 t/m 3, 5 t/m 8, 10 t/m 13, 15 t/m 19, 22 t/m 24 en 26a t/m 31 zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende;
- nummer 18 zal worden verbeurdverklaard;
- nummers 14 (vuurwerk), 32 en 33 zullen worden onttrokken aan het verkeer;
- nummers 12 en 25 zullen worden teruggegeven aan respectievelijk de rechthebbende [rechthebbende 1] en [rechthebbende 2];
- nummers 14 en 27a t/m 30 zullen worden teruggegeven aan [mededader 2];
- nummer 4 zal worden teruggegeven aan verdachte.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder feit 2 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Ten aanzien van feit 1 primair overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel niet is gebleken dat verdachte zelf opzettelijk gestolen goederen heeft gekocht of anderszins verworven, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat hij tengevolge van zijn nauwe persoonlijke en zakelijke banden met zijn medeverdachte [mededader 2] heeft geweten dat [mededader 2] wèl veelvuldig gestolen goederen kocht. Dat hij dit wist blijkt ook uit de tapverslagen van de telefoongesprekken tussen verdachte en [mededader 2] op 5 augustus 2004 (blz. 208). Het feit dat verdachte in die wetenschap regelmatig met [mededader 2] naar markten ging om goederen - waaronder gestolen goederen, zoals de buitenboordmotor waarmee zij zijn aangehouden - te verkopen, maakt dat de rechtbank hem als mededader van gewoonteheling aanmerkt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen en/of maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader gedurende een lange periode een gewoonte gemaakt van het verhandelen van fietsen, elektrisch gereedschap en buitenboordmotoren terwijl zij wisten dat deze goederen van diefstal afkomstig waren.
De rechtbank rekent het verdachte met name zwaar aan dat hij zich stelselmatig heeft bezig gehouden met de heling van goederen. Hij heeft daardoor bewust bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Hij heeft zich niets aangetrokken van het feit dat de slachtoffers van de gestolen goederen veel schade en overlast daarvan ondervinden. Daarbij komt dat voornoemde misdrijven veel onrust veroorzaken in de samenleving en de gevoelens van onveiligheid worden versterkt. De rechtbank zal bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte wel rekening houden met het feit dat hij een minder grote rol in het geheel heeft gehad dan zijn medeverdachte.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat uit een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 16 augustus 2004 blijkt, dat hij reeds eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Verdachte heeft uit deze eerdere veroordeling kennelijk geen enkele lering getrokken. Eén en ander klemt des te meer, nu verdachte nog in een proeftijd liep van een aan hem opgelegde voorwaardelijke straf.
De rechtbank is, gelet op al het hiervoor overwogene, van oordeel dat een gevangenisstraf, waarvan het grootste deel voorwaardelijk, en een werkstraf passend en geboden is. Een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd teneinde te trachten te voorkomen dat verdachte wederom soortgelijke feiten zal plegen.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen dat de gedragingen van verdachte en de bewezenverklaarde gewoonteheling in zodanig nauw verband staan met elkaar dat door de gewoonteheling rechtstreeks schade is toegebracht aan de eigenaren van de gestolen goederen, zodat de rechtbank over de vorderingen van de benadeelde partijen een beslissing zal nemen.
[benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, doch heeft geen schade gevorderd, zodat de rechtbank daarover geen beslissing zal nemen.
[benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 173,15.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op een bedrag groot € 123,15, zijnde de materiele schade, is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering deels toewijzen, te weten tot een bedrag van € 123,15. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade ad € 50,= afwijzen. Op zichzelf is wel aannemelijk dat het onderhavige feit tijd heeft gekost en ergernis heeft opgeleverd, maar dit kan niet worden beschouwd als een aantasting van de benadeelde in haar persoon, zoals artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek vereist voor vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader [mededader 2] het bedrag van
€ 123,15 heeft betaald verdachte van betaling zal zijn bevrijd;
[benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 387,30.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op een bedrag groot € 117,30, is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden voldoende gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering deels toewijzen, te weten tot een bedrag van € 117,30. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij het verschil van de inruilwaarde van de fiets tussen inruil bij een koop van een nieuwe fiets en inruil zonder aankoop op basis van de redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 100,= begroot. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader [mededader 2] het bedrag van € 117,30 heeft betaald verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 123,15 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2] alsmede tot een bedrag groot € 117,30 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3].
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 12 (aanhangwagen), 14 (vuurwerk), 31, (pistool), 32 (marihuana) en 33 (chemicaliën) onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van het voorwerp genummerd 12 het onder 1 primair bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, nu de ingeslagen chassienummers van deze aanhangwagen zijn veranderd, alsmede aangezien de aan de verdachte toebehorende voorwerpen genummerd 14, 31, 32 en 33 bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit zijn aangetroffen en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 4, 5, 7, 9, 10, 15 t/m 26b in eigendom toebehoort en of deze voorwerpen onder verdachte dan wel onder één van zijn medeverdachten in beslag zijn genomen. De rechtbank zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 t/m 6, 8, 10 t/m 13, 15 t/m 19, 22 t/m 24, 26b t/m 30, nu niet gebleken is dat deze van diefstal afkomstig zijn.
De rechtbank zal de teruggave aan [mededader 2] gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 14, 27a t/m 30.
De rechtbank zal de teruggave aan [rechthebbende 2] gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 25.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 24c, 36b, 36c, 36f, 47, 57 en 417 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 primair en subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Feit 1 primair
medeplegen van het misdrijf een gewoonte maken van het plegen van opzetheling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 20 weken;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 10 weken niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 14 augustus 2004
in voorlopige hechtenis gesteld op : 17 augustus 2004,
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 12, 14, 31, 32 en 33;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 4, 5, 7, 9, 10 en 15 t/m 26b;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd, 1 t/m 6, 8, 10 t/m 13, 15 t/m 19, 22 t/m 24, 26b t/m 30;
gelast de teruggave aan [mededader 2] van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 14, 27a t/m 30;
gelast de teruggave aan [rechthebbende 2] van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 25;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [benadeelde partij 2], wonende te [geboorteplaats], een bedrag van € 123,15,
- [benadeelde partij 3], wonende te [geboorteplaats], een bedrag van € 117,30,
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige af;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader [mededader 2] aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 123,15 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2] en een bedrag groot € 117,30 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 respectievelijk 2 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Verkleij, voorzitter,
Kroft en Lely, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Jansen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2004.