RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: AWB 03/66738, 04/8140 en 04/8144 BEPTDN
Datum uitspraak: 15 oktober 2004
UITSPRAAK
op de beroepen in de geschillen tussen:
A
geboren op [...] 1957,
eiseres, en haar kinderen,
B
geboren op [...] 1988,
eiser,
C
geboren op [...] 1989,
eiseres 2,
mede ten behoeve van het minderjarige kind,
D
geboren op [...] 1992,
allen van Turkse nationaliteit,
gemachtigde: G.J. van der Graaf, werkzaam bij advocatenkantoor
Van der Meulen, Henny & Van Aalst,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
verweerder
gemachtigde: mr. S.D.M. Michaël, werkzaam bij de IND.
Bij besluiten van 6 mei 2003 heeft verweerder de aanvragen van eisers buiten behandeling gesteld.
Eisers hebben daartegen bij brief van 19 mei 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 november 2003 heeft verweerder het bezwaar van eiseres 2 ongegrond verklaard. Bij besluiten van 25 november 2003 heeft verweerder het bezwaar van eiseres en eiser ongegrond verklaard.
Bij brief van 23 december 2003 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De beroepen zijn behandeld ter zitting van 30 augustus 2004, waar eiseres en de gemachtigde van eisers, alsmede de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
2.1 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door de het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
2.2 Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 3.34 Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) is de vreemdeling leges verschuldigd terzake de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
2.3 Niet in geschil is dat eisers het legesbedrag niet hebben voldaan binnen de termijn die hen door verweerder is gesteld.
Eisers hebben in bezwaar en beroep aangevoerd dat als gevolg van besluiten van 21 en 23 januari 2003 van respectievelijk het GAK en de SVB de verschuldigde leges (tijdelijk) niet voldaan konden worden.
De rechtbank stelt voorop dat uit de door verweerder in het verweerschrift genoemde uitspraak van 4 januari 2001 (JB 2001/36) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet volgt dat het onmogelijk is om in bezwaar (alsnog) omstandigheden aan te voeren en/of aannemelijk te maken die het heroverwegende bestuursorgaan ertoe nopen buitenbehandelingstelling achterwege te laten.
Met verweerder is de rechtbank echter van oordeel dat het op de weg van eisers lag om tijdig, dat wil zeggen in elk geval binnen de (herstel)termijn die eisers is geboden in de hen op 7 april 2003 toegezonden betalingsherinnering, te reageren en contact op te nemen met de vreemdelingendienst om kennis te geven van de gestelde betalingsproblemen. Dat eisers zich tijdens de gegunde betalingstermijn hebben gewend tot de vreemdelingendienst, zoals in beroep is gesuggereerd, is op geen enkele wijze geconcretiseerd en derhalve niet aannemelijk geworden. Gesteld noch gebleken is voorts dat het voor eisers niet mogelijk is geweest om tijdig te reageren. Verweerder heeft de gevolgen van het niet (tijdig) voldoen van de verschuldigde leges daarom terecht voor rekening en risico van eisers gelaten en de buitenbehandelingstelling terecht gehandhaafd. De rechtbank overweegt daarbij dat een ander oordeel ertoe zou leiden dat de aanvrager het in zijn macht zou krijgen om de hem voor het voldoen van de verschuldigde leges gestelde betalingstermijn verder te doen verlengen.
2.4 De voorgedragen beroepsgrond dat de verhoging van het legesbedrag in strijd is met de associatieovereenkomst EEG-Turkije (artikel 41, eerste lid, van het aanvullend protocol) en het ter uitvoering daarvan genomen associatiebesluit 1/80 (artikel 13) kan, wat daar verder ook van zij, mede gelet op een uitspraak van 11 mei 2000 (SAVAS, JV 2000/172) van het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen over de draagwijdte van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend protocol, in de onderhavige procedure niet leiden tot het daarmee beoogde resultaat, reeds nu sprake is van eerste toelating en de ingeroepen bepalingen aldus toepassing missen.
2.5 Gelet op het vorenstaande, alsmede gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb heeft mogen afzien van het horen van eisers.
2.6 Op grond van het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de proceskosten van de andere partij bestaat geen aanleiding.
- verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2004 in tegenwoordigheid van mr. M.P. Schutte als griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Afschrift verzonden op: 18 oktober 2004