ECLI:NL:RBSGR:2004:AR4705
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en zicht op uitzetting in asielprocedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 juli 2004, staat de voortduring van de vrijheidsontneming van eiser centraal. Eiser, van Tanzaniaanse nationaliteit, is op 8 april 2004 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eerder, op 4 juni 2004, had de rechtbank een beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 9 juli 2004 de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser betwistte dat verweerder hem op basis van een authentiek Tanzaniaans paspoort kon uitzetten, omdat hij stelde dat dit paspoort vervalst was. Hij voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Somalië was, gezien de uitspraak van de Raad van State van 28 mei 2004. Verweerder daarentegen stelde dat het toegestaan was om in verschillende procedures van verschillende nationaliteiten uit te gaan, en dat de asielprocedure en de bewaringsprocedure verschillende doelen dienden. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om alle omstandigheden die de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser konden ondermijnen in de afwijzende beschikking op te nemen. De rechtbank concludeerde dat er nog steeds een reëel perspectief op uitzetting was, ondanks de bezwaren van eiser. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.S. Reid, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van de griffier mr. J.T.M. de Haan-Bergisch.